ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Fernando Pessoa: het prototype van de verdwaalde 'zoekende mens' ?

Fernando Pessoa kent een grote populariteit in Nederland: met recht en reden.
door Tsenne Kikke - dinsdag 17 juli 2012 2:25

Laten we onmiddellijk met de deur in huis vallen... De mens beschikt niet over één ‘Ik’ en om die reden kan hij onmogelijk ‘zijn’. Elke sterveling is slaaf van zijn meervoudigheid. Niemand minder dan een Fernando Pessoa kon het beter in proza en poëzie beschrijven.

Van zodra Pessoa een valse, of onechte persoonlijkheid in zichzelf voelde verschijnen, wist hij – in datzelfde moment, en niet uren of dagen later – al gauw dat het een wezen was totaal verschillend van hemzelf, van wie hij was, zij het gelijkend.

Mensen die bewust aan ware Zelfkennis doen – namelijk: het kennen van het Ware Zelf- en zo nu en dan een 'wakkerder zijn', of 'denken te zijn', vooral als hun aandacht daarop eventjes wordt gericht - kunnen het bevreemdend vinden hoe deze meervoudigheid zich in het lichaam dagdagelijks manifesteert.

Persoonlijkheden komen en gaan. Soms zijn ze er enkele ogenblikken, dan ze er een uurtje of zo, en soms verschijnen ze een tijdlang. En elke ik, hoe lang we er ons ook mee vereenzelvigen, tracht zijn ‘bestaan’ goed te praten, en te rechtvaardigen.

In het lichaam van de mens huist een symbiotische samenleving, bestaande uit 1.001 van die ikjes, en elk van hen heeft zijn eigen wensen, verlangens, dromen, doelstellingen, lusten, begeerten, enzovoort. Het mooie is wel dat het ego, de hoofdpersoon, zich daar niet bewust van is. Het is een eigenschap van de zogenaamde 'hypnotische slaap'. Kortom: de persoonlijkheden voeden het ego, en het ego voedt de persoonlijkheden.

In het ongunstigste geval liggen mensen als seniele dwazen op hun sterfbed. Als dwazen, die hun gehele leven lang hardop hebben gedroomd. Om die reden hou ik me enkel nog met de levenden bezig, en mijdt al degenen die als het ware ten dode zijn opgeschreven, en dus 'stervende zijn', door hen vroegtijdig los te laten.

De mens is, volgens Pessoa, een amateuristische toneelspeler, die veelvuldige personages vertolkt. Hij is een verbeeldingsmens, gewoonweg omdat hij het product is van zijn eigen verbeelding. Logisch, nietwaar? Toch is er geen mens die dat beseft. Toch niet vanuit zijn verbeeldingswereld ...

Weet, dat alles wat bestaat niet werkelijk is. Iets dat een tijdelijk bestaan leidt, kan onmogelijk ‘werkelijk’ worden genoemd. Leid een bloem, die nu is, en straks niet meer, een werkelijk bestaan? Ik bedoel: in de ware betekenis van het woord - en, verwant met het woordje ‘zijn’.

Lees het werk van Nisgaradatta Maharaj en je begrijpt wat ik tracht te bedoelen. Toegegeven: dat lezen helpt je geen stap verder, zelfs al leer je de gehele inhoud uit je hoofd.

Een mens, die niet ‘is’, bestaat tijdelijk, maar dat is geen werkelijk bestaan. Zelfs eeuwigheid en oneindigheid bestaan niet. Van zodra je iets een vorm geeft, wordt het afgebakend, en is het gedoemd te verdwijnen om ooit ‘niet meer te bestaan’. Zoals een blad aan een boom, bijvoorbeeld.

Oké...: er zijn mensen die de bladeren, die in het daaropvolgende seizoen aan die boom verschijnen, als reïncarnaties van de vorige beschouwen. Dat is geloof, niet hun écht weten - want, het is een onwaarheid. Geloof me, of niet.

Ook Gurdjieff wees er ons op dat zelfs indien mensen een Zelf hebben en over extra lichamen beschikken - waarin zij na hun dood kunnen overstappen, geen eeuwig bestaan kunnen leiden. Die Zelven blijven wel degelijk langer bestaan, maar niet voor eeuwig en altijd.

Voor de gewone sterveling zijn de dingen veel eenvoudiger: iets dat stof is, kan slechts tot datzelfde stof wederkeren. Tot wat anders?

In de menselijke verbeeldingswereld is alles mogelijk, zelfs in dromen naar de maan vliegen, maar ook dat heeft niets met de werkelijkheid te maken.

Fernando António Nogueira Pessoa (1888 – 1935) stierf op 47-jarige leeftijd, maar is één van de meest belangrijkste dichters in de Portugese literatuur en wellicht één van de meest betekenisvolle dichters uit de twintigste eeuw. Zijn werk - of het nu literair of zakelijk was - was zijn leven. Zijn isolement was afwisselend zijn roeping en zijn lot. "Leven is niet noodzakelijk, scheppen daarentegen wel, " was één van zijn vele motto’s.

Na zijn uren, vooral ’s nachts, schreef hij poëzie en proza, niet alleen in eigen naam maar vooral in naam van anderen. Deze anderen waren heteroniemen, die hij zelfs kritieken en recensies liet schrijven over elkaars werk. Zijn heteroniemen maakten deel uit van zijn literaire ontsnappingsstrategieën. Behalve de drie bekendste heteroniemen, zijnde: Alberto Caeiro, Ricardo Reis en Álvaro de Campos, waren er nog meer dan twintig `anderen', waaronder Bernado Soares (de auteur van het Boek der rusteloosheid - in het Portugees ‘Livro do Desassossego’), die in meer of mindere mate samenvallen met Pessoa zelf.

Pessoa werkte deze heteroniemen astrologisch en karakterieel gedetailleerd uit, in zoverre dat ze zelfs gevoelens hadden (haat, liefde, ...) tegenover elkaar. Pessoa was immens gefascineerd door astrologie. De heteroniemen hadden elk hun eigen wereld, en de verzameling van deze werelden vormde het ‘ik’ Pessoa, die het gedicht en de denkoefening als een ‘spel’ zag.

Als deze heteroniemen waren de producten van zijn verbeeldingswereld. Pessoa besefte namelijk al te goed dat hij in een droom- en verbeeldingswereld vertoefde; een wereld van waaruit hij wenste te ontsnappen, maar daarin nooit slaagde. Zijn drug was alcohol.

Over zijn alcoholisme is bekend dat iemand hem bezag en uitriep : "Maar meneer Pessoa, u drinkt als een spons!". Waarop hij repliceerde : "Als een spons? Als een sponzenwinkel, zul je bedoelen. Met het magazijn erbij!". Toch heeft niemand hem ooit dronken gezien, en was hij steeds hoffelijk. Zijn eenzaamheid verklaarde hij als volgt : "Het is het alleen-zijn van degene die te ver is voorgeraakt op zijn reisgenoten."

Fernando Pessoa zat alsmaar in zijn hoofd en zag zich rond 1923 geplaatst voor een probleem. Het enige wat hij - naar eigen zeggen kon - was denken. Tegelijkertijd was het voor hem niet voldoende dat zijn eindeloze reeks vragen werd beantwoord. De schijnbare noodzaak daartoe zat ook nog eens zijn gevoel in de weg. Hoe kon hij ontsnappen aan dat onophoudelijke denken?

Hij poogde te ontsnappen door te slapen, eindigend ‘in the big sleep’ (de dood) en in alcohol. Maar dat verloste hem niet van zijn denken, noch van zijn slapeloosheid. Gelukkig voor ons - of, liever voor de Pessoa-liefhebber, bedacht hij de reeds vermelde heteroniemen, elk op zich een literaire ontsnappingsstrategie. Bijvoorbeeld ...

- Met Alberto Caeiro (in zijn verbeelding geboren op 6 april 1889, 13.45 uur – en 1915 aan tbc gestorven) probeerde hij het object van het denken (het mysterie van het leven) te elimineren door het te ontkennen (‘Er zijn geen deuren’). Caeiro is laaggeschoold, is een man van het platteland, woont bij zijn tante op leeftijd en is zonder beroep. Hij wil alles zien alsof het voor de eerste keer is. Hij sterft omdat Caeiro’s eenvoud voor Pessoa té eenvoudig en dus té moeilijk is. Zijn levenshouding was een utopie van het intellect: niet te denken.

- Met Ricardo Reis (... in zijn droomwereld geboren op 12 juni 1914) poogde hij hetzelfde door het te negeren (stoïcijns te blijven) (‘Er zijn wel deuren maar ik zit bij de drempel en ik laat ze). Ricardo Reis is, net zoals Caeiro, een bucolisch dichter, maar wel een die gestudeerd heeft. Met zijn stoïcisme en zijn filosofie van abdicatie ("Doe afstand en wees koning van jezelf") en ataraxie (zoals Perzische schaakspelers die in tijden van chaos op hun spel geconcentreerd blijven) staat Reis dichter bij Pessoa. Reis blijft tot 14 dagen voor Pessoa sterft leven.

- Met Álvaro de Campos wilde Pessoa het denken vervangen door zijn tegendeel, het voelen (‘Ik wil alle deuren openen en op alle wijzen’). Álvaro de Campos wil alles voelen op alle wijzen in een even hulpeloze als hopeloze drang tot zelfvernietiging. Zijn sensationisme bestaat uit vier grote oden (waaronder ‘Ode maritma’ – ‘Ode van de zee’, uit 1915).

- De latere Álvaro uit een gevoel van verbijstering tegenover de absurditeit van het leven, de onmogelijkheid van de werkelijkheid, de angst voor het mysterie en de nog grotere angst dat dit mysterie ooit verwoord of verbeeld zou worden. Hij wordt de dichter van het ‘Niets’, dat vooral in het bekende ‘Tabacaria’ (Sigarenwinkel) naar boven komt: "Ik ben niets / Ik zal nooit iets zijn / Ik kan ook niet iets willen zijn / Afgezien daarvan koester ik alle dromen van de wereld."

Pessoa's literaire nalatenschap, die gevonden is in zijn legendarische 'kist' (of 'kisten'), bestaat uit meer dan 27.000 manuscripten, in een bijna onleesbaar geschrift gekrabbeld op kladblokjes, losse vellen, caférekeningen, waslijsten, kranten, en toiletpapier... Naast proza en poëzie laat Pessoa de mensheid drama, politieke en sociologische pamfletten en essays na. Pas lang na zijn dood, vanaf ongeveer 1950, begint Pessoa in trek te komen met de publicatie van zijn werken.

Hij sterft (niet onvrijwillig) op 30 november 1935, aan alcoholvergiftiging (leverkoliek), en zijn laatste gesproken woorden (in het Portugees) luidden: "Geef me mijn bril!" (wat doet denken aan Goethes bede om licht). Zijn legendarische laatste versregel was: "Geef mij nog wat wijn, want het leven is niets". Zijn laatste geschreven woorden vond men op een vel papier op zijn onafscheidelijke aktetas: "I know not what tomorrow will bring"

Uiteindelijk zou je kunnen zeggen: “Pessoa's poging tot ontsnappen aan de absurditeit van de werkelijkheid, om niet niets te zijn, is mislukt.” Een Pessoa-kenner zal het tegendeel beweren. De drie heteroniemen zijn wensdromen geweest, haast drie zwavelstokjes in een absurde vergelijking met het sprookje "Het meisje met de zwavelstokjes" van Andersen. Ze waren dromen een mens te zijn, die het denken kon stopzetten. Dromen..., die elke mens kunnen aanspreken vanuit de verbeeldingswereld waarin hij geboren is, in alle tijdelijkheid leeft, sterft en voortleeft...; voortleeft, in de verbeeldingswereld van hen die achterblijven.

Pessoa’s proza is de moeite waard gelezen te worden, evenals zijn poëzie. Deze proza is een weergave die hij had met zijn denkbeeldige heteroniemen. Hieronder vind je er een prachtig voorbeeld van...

Alvaro de Campos: Aantekeningen ter nagedachtenis aan mijn leermeester Caeiro (in: Presenga, Lissabon, januari/februari 1931) - vertaald door August Willemsen.

... Precies dezelfde onopvatting hieromtrent had mijn meester Caeiro. Ik zal, naar ik geloof zeer nauwkeurig, het verbijsterende gesprek weergeven waarin hij mij dat onthulde.

Hij vertelde me, voortbordurend, trouwens, op wat hij zegt in een van de gedichten van De Hoeder van Kudden, dat vroeger iemand hem eens een 'materialistisch dichter' had genoemd. Zonder de uitspraak juist te vinden, want mijn meester Caeiro is niet te definiëren met welke juiste uitspraak ook, zei ik, niettemin, dat de formulering niet geheel en al onzinnig was. En ik legde hem uit, zo goed en zo kwaad als het ging, wat het klassieke materialisme inhoudt. Caeiro luisterde, met een aandacht die een smartelijk gezicht droeg, en zei toen plotseling: 'Maar dat is ontzettend dom. Dat is iets van priesters zonder religie, en dus niet te verontschuldigen.'

Ik was verbluft, en wees hem op verscheidene overeenkomsten tussen het materialisme en zijn eigen leer, afgezien van de poëzie daarvan. Caeiro protesteerde : 'Maar dat wat u poëzie noemt, is juist alles. Het is niet eens poëzie : het is zien. Die materialisten zijn blind. U zegt dat zij zeggen dat de ruimte oneindig is. Waar hebben zij dat in de ruimte gezien?'

En ik, onthutst: 'Maar beschouwt u de ruimte dan niet als oneindig? Kunt u de ruimte niet beschouwen als oneindig?'

`Ik beschouw niets als oneindig. Hoe zou ik iets als oneindig kunnen beschouwen?'

`Maar,' begon ik, 'veronderstel, er is een ruimte. Voorbij die ruimte is weer ruimte, voorbij die ruimte weer, en zo steeds verder en verder en verder... Het houdt nooit op...'

`Waarom?' vroeg mijn meester Caeiro.

Ik voelde me in een mentale aardbeving. 'Veronderstel dat het ophoudt,' riep ik, 'wat komt dan daarna?'

`Als het ophoudt, komt daarna niets,' antwoordde hij.

Deze argumentatiewijze, cumulatief kinderlijk en vrouwelijk, en derhalve onbeantwoordbaar, verlamde mijn hersenen gedurende enkele ogenblikken.

`Maar kunt u dat dan vatten?' bracht ik ten slotte uit.

`Of ik wat kan vatten? Dat iets grenzen heeft? Hoe zou ik niet? Wat geen grenzen heeft bestaat niet. Bestaan wil zeggen dat ergens iets anders is en dat dus alles begrensd is. Wat is er moeilijk aan te begrijpen dat iets iets is, en niet steeds iets anders een eindje verderop?'

Op dat moment voelde ik lijfelijk dat ik discuteerde, niet met een ander mens, maar met een ander universum. Ik deed een laatste poging, een zijweg die ik mij dwong als geoorloofd te voelen.

'Kijk, neem de getallen, Caeiro... Waar houden de getallen op? Laten we een willekeurig getal nemen - 34 bij voorbeeld. Daarna komen 35, 36, 37, 38, enzovoort, zonder dat het kan ophouden. Geen getal is zo groot of er is nog een groter...'

`Maar dat zijn alleen maar getallen,' protesteerde mijn meester Caeiro.

En vervolgens sprak hij, mij aankijkend met een formidabele kinderlijkheid: "Wat is 34 in de Werkelijkheid?".

Lees ook: 'De hoeder van kudden', waarvan hier de link.

Commentaar


Wees de eerste om te reageren!

Reageer


Opgelet: momenteel ben je niet ingelogd. Om onder jouw eigen naam te posten kun je hier inloggen.

Mijn naam:
Mijn e-mail adres:
Mijn commentaar:
Verificatie:
Typ de code hierboven in:


School voor ontwikkeling van De Innerlijke Mens


Adverteer op Spiritualia
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht