ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Slavin

Originele titel: Slave

Mende Nazer & Damien Lewis

Slavin Type: Paperback
Uitgever: Arena
Gewicht: Onbekend
Aantal Pagina's: 272
ISBN: 90-6974-846-0
ISBN-13: 978-90-6974-846-7
Categorie: Biografie
Richtprijs: € 7,95

Korte Inhoud


Mende Nazer groeit op in de bergen van Soedan als dochter van de Nubastam, een volk met eigen rituelen en feesten. Ze werkt met haar vader op het land en zoekt met de andere kinderen brandhout om op te koken. In 1994, als Mende ongeveer dertien is, vallen moedjahedienrebellen haar dorp aan. Ze steken hutten in brand, mannen en vrouwen worden afgeranseld en kinderen worden gevangengenomen. Mende wordt meegenomen en zal haar dorp nooit meer terugzien. Mende wordt verkocht aan een rijke familie in de hoofdstad Khartoem. Ze heeft geen rechten meer, geen eigen leven. Ze mag nooit meer spelen en kan niet meer naar school. Ze moet het hele gezin verzorgen, koken en het huis schoonmaken. Ze wordt niet betaald en heeft nooit een dag vrij. Ze wordt geslagen en vernederd. Ze is slavin.

Na vijf lange jaren, waarin vluchten onmogelijk is, wordt Mende verkocht aan een gezaghebbende Soedanese familie in Londen. En ook daar leeft ze als slavin en wordt ze in huis opgesloten. Als de familie er een keer niet is, durft ze met gevaar voor eigen leven de straat op. Ze spreekt een nubaman aan en met zijn hulp weet ze te ontsnappen.

Uittreksel


Blz. 5: Proloog - De inval

De dag waarop mijn leven voor altijd veranderde, begon met een prachtige zonsopgang. Ik begroette die door met mijn gezicht naar het oosten te gaan staan en mijn eerste gebed op te zeggen van de vijf die ik er dagelijks tot Allah richt. Het was het voorjaar van 1994, aan het eind van het droge seizoen. Ik was een jaar of twaalf. Na het bidden maakte ik me klaar om naar school te gaan. Dat was een uur heen en een uur terug. Ik deed erg mijn best, want als ik groot was, wilde ik dokter worden.

Dit was een grote droom voor een eenvoudig Afrikaans meisje als ik. Ik kom uit de Nuba-stam, in de Nuba-bergen van Sudan, een van de meest afgelegen plekken ter wereld. Ik woonde in een dorpje met lemen hutten met een dak van gras, genesteld in een plooi in de grote heuvels. Mijn stam bestaat helemaal uit jagers en boeren, en de meesten van hen zijn moslim. Mijn vader had een kudde van vijftig stuks vee, en dat betekende dat hij niet rijk was, maar ook niet arm.

Na een dag hard werken op school, ging ik naar huis en deed mijn karweitjes in het huishouden. Daarna bereidde mijn moeder de avondmaaltijd. Mijn vader was op het veld geweest om de oogst binnen te halen en mijn broers hadden hem geholpen, dus ze hadden allemaal erge honger. Toen we klaar waren met eten gingen we op het erf zitten en vertelde mijn vader verhalen. Ik weet nog dat we op het erf om het vuur zaten en dat we ontzettend moesten lachen. Mijn vader was heel geestig, een echte grappenmaker. Ik hield zielsveel van mijn familie.

Het was koud die avond, dus we bleven niet lang buiten. Ik ging naar bed, zoals altijd, en ging lekker dicht tegen mijn vader aan liggen. In het midden van de hut brandde een vuurtje zodat we het de hele nacht lekker warm hadden. Mijn katje, Uran, lag opgekruld op mijn buik. Mijn moeder lag op haar bed, aan de andere kant van het vuur. We sliepen allemaal al snel. We sliepen nog maar net toen er buiten plotseling verschrikkelijke commotie was. Ik schrok wakker en zag een griezelig oranje licht door de hut schijnen.

`Ook tom gua!' riep mijn vader, en hij sprong op. Brand! Brand in het dorp!

We renden naar de deur en zagen de vlammen aan de andere kant van het dorp naar de hemel reiken.

Aanvankelijk dachten we dat iemand per ongeluk zijn hut in lichterlaaie had gezet. Dat gebeurde vrij vaak in ons dorp. Maar toen zagen we mensen tussen de hutten door rennen, met brandende fakkels in hun handen. Ik zag dat ze die brandende stukken hout op de daken van de hutten gooiden, die dan in de hens vlogen. De mensen die erin zaten, kwamen naar buiten gerend, maar ze werden door die mannen aangevallen en tegen de grond geslagen.

`Moedjahedien!' gilde mijn vader. 'Arabische invallers! De moedjahedien zijn in het dorp!'

Ik begreep nog steeds niet goed wat er gebeurde en ik kon me niet verroeren van de angst. Toen greep mijn vader me bij de arm.

`Go lore okone?! Go lore okone?!' riep hij. Waar moeten we heen? Waar moeten we heen?

Hij probeerde uit alle macht een manier te vinden om te ontsnappen. Ik voelde dat mijn moeder vlak bij me stond en beefde. Ik was doodsbang. Ik hield mijn kat Uran in mijn ene arm geklemd en mijn vaders hand in de andere. Toen begonnen we te rennen.

`Ren naar de heuvels,' schreeuwde mijn vader. `Kom achter me aan! Rennen! Rennen!'

We renden door taferelen die uit een verschrikkelijke nachtmerrie leken te komen — mijn vader voorop, ik achter hem aan, en mijn moeder vlak achter ons. Ik had nog steeds mijn kat in een arm vast. Er stonden zoveel hutten in brand dat de hele lucht oplichtte van de vlammen. Vrouwen en kinderen renden alle kanten op en huilden en gilden van verwarring en doodsangst. Ik zag dat de plunderaars kinderen beetpakten en hen uit de armen van hun ouders trokken.

`Als iemand je probeert vast te pakken, moet je je uit alle macht aan mij vasthouden, Mende!' riep mijn vader.

Ik zag dat de invallers mensen de keel doorsneden; hun gekromde dolken glinsterden in het licht van de vlammen. Ik kan niet alles beschrijven wat ik gezien heb toen we door het dorp renden. Niemand zou ooit getuige mogen zijn van de dingen die ik die nacht heb gezien.

Door de rook en de vlammen heen realiseerde ik me dat mijn vader op de dichtstbijgelegen berg afliep. Maar toen we de dekking van het bos en de heuvels naderden, zagen we plotseling recht voor ons een onregelmatige rij plunderaars te paard. Ze hadden woeste, starende ogen, een lange rafelige baard en ze droegen gescheurde, smerige kleren. Ze zwaaiden met hun zwaard naar ons. Ze zagen er totaal anders uit dan de mannen van onze stam. Ze hadden de enige voor de hand liggende vluchtroute geblokkeerd. Ik zag de doodsbange dorpelingen voor ons zo in hun val lopen. Toen ze de hinderlaag in het oog kregen, begonnen ze te gillen en draaiden ze zich om, in een poging een andere vluchtweg te vinden. Het was een en al chaos en angst, te midden van het geluid van geweerschoten.

Toen we ons omdraaiden om de andere kant op te rennen hoorde ik dat mijn vader wanhopig om mijn moeder riep. In alle paniek en verwarring waren we haar kwijtgeraakt. Nu was ik alleen met mijn vader. We renden en renden. Ik voelde dat hij me ertoe probeerde aan te zetten nog harder te rennen. Maar toen struikelde ik en viel ik op de grond. Ik weet nog dat mijn kat uit mijn armen sprong. Ik probeerde overeind te komen, maar toen greep een van de moedjahedien me en hij sleurde me mee.

Mijn vader sprong op hem en worstelde tot de man op de grond lag. Ik zag dat mijn vader de plunderaar op het hoofd sloeg en dat hij tegen de grond ging en niet meer opstond. Mijn vader greep me bij mijn armen en trok me weg van de vechtpartij. Mijn benen voelden aan alsof ze door scherpe stenen aan stukken gescheurd waren. Maar de pijn interesseerde me niet. En toen trok hij me overeind en begonnen we weer te rennen, te rennen.

`Rennen, Mende! Rennen! Zo hard je kunt!' riep mijn vader tegen me. 'Als de Arabieren je proberen te pakken, zullen ze mij eerst moeten vermoorden!'

Recensie

door Tsenne Kikke
Mende behoort tot een van de vele Nuba-stammen in Soedan. Als klein meisje is ze arm maar gelukkig met haar familie en haar leven. Het is een leven van grote eenvoud. Er is geen elektriciteit, televisie is een onbekend fenomeen en vader moet elk jaar een koe verkopen om Mende naar school te kunnen laten gaan. In haar geïsoleerde wereldje heeft de zwarte Mende geen idee van de machtsstrijd die er in Soedan woedt tussen de verschillende bevolkingsgroepen, tussen zwart en wit, tussen christenen en moslims.

Als Mende ongeveer 13 jaar is, wordt haar dorp overvallen door een groep moslimstrijders. Het wordt platgebrand, mannen en vrouwen worden vermoord en verkracht en veel kinderen worden ontvoerd. Sommige meisjes worden verkracht, hoewel ze soms niet ouder dan een jaar of 8 zijn. Daarop worden ze in de stad aan een slavenhandelaar verkocht. Mende en de andere kinderen komen terecht bij rijke Soedanese moslimfamilies van Arabische afkomst. Mende is zelf moslim en kan niet begrijpen dat blanke moslims zo neer kunnen kijken op hun zwarte medemens, ongeacht of die moslim of christen zijn. Hoewel zelf nog een kind, is Mende 5 jaar lang verantwoordelijk voor het huishouden en de kinderen. Ze wordt als onrein beschouwd, mag geen eten van de familie aanraken en slaapt opgesloten in een schuur. Ze wordt vernederd, geslagen en uiteindelijk doorgeschoven naar een andere familie, dit keer in Engeland. Daar wacht haar hetzelfde trieste lot, totdat ze in 2000, na zo'n 6 jaar slavernij, weet te ontsnappen.

Mende is geen uitzondering. Honderden, zo niet duizenden kinderen worden elk jaar in Soedan ontvoerd en verkocht als slaaf. Rijke families kopen de kinderen op en beschikken over hun lijf en leden. Velen van hen zien hun familie nooit meer terug.

De Engelse journalist Damien Lewis, die diverse televisiereportages over deze hedendaagse slavernij maakte, heeft samen met Mende haar verhaal opgetekend in het boek "Slavin". Een aangrijpend boek. Ook nu ze vrij is, achtervolgt haar geschiedenis van slavernij haar nog. Er zijn pogingen ondernomen om haar weer tot slaaf te maken. Maar het moeilijkste voor Mende is om de slavernij uit haar hoofd te krijgen. In een interview vertelde ze onlangs dat beslissingen nemen haar het zwaarst valt. Ze heeft immers nooit geleerd om baas te zijn over haar eigen doen en denken.
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht