ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

In Koerdische kringen

Betsy Udink

In Koerdische kringen Type: Paperback
Uitgever: Augustus
Gewicht: 450 gram
Aantal Pagina's: 315
ISBN: 90-457-0445-5
ISBN-13: 978-90-457-0445-6
Categorie: Politiek
Richtprijs: € 19,95

Korte Inhoud


Het was in augustus 1974, een maanverlichte nacht in de bergen van Noord- Irak tijdens de opstand van de Koerden tegen het centrale gezag, toen de drieëntwintigjarige Betsy Udink de legendarische partizanenleider Mulla Mustafa Barzani ontmoette. In 'In Koerdische kringen' beschrijft ze haar sympathieën en antipathieën voor de zaak van de Iraakse Koerden van de afgelopen zesendertig jaar, en haar groeiende haat voor Saddam Hussein en zijn regime.

Dit boek bevat uniek materiaal van het Anfal-proces waarin na de interventie van de Amerikanen en hun bondgenoten de top van het Iraakse regime terechtstond wegens massale vergassing van hun Koerdische landgenoten. Het laat de lezer kennismaken met de gruwelijke gevolgen van een van de wreedste dictaturen van de twintigste eeuw. Het is ook het verhaal van een decennialange vriendschap tussen Koerdische jongens die indertijd hun leven wilden geven voor de onafhankelijkheid van hun volk en die nu, als mannen van middelbare leeftijd, vooraanstaande posities bekleden in de Koerdische vrijstaat.

Betsy Udink (Eefde, 1951) werkte als journalist in Caïro, New York, Damascus, Beiroet en Brussel, en schreef voor onder meer NRC Handelsblad, De Volkskrant, Het Parool, Vrij Nederland en Trouw. Haar debuut uit 1990, Achter Mekka, beschrijft haar ervaringen als diplomatenvrouw in het fundamentalistische Saoedi-Arabië. In 1996 verscheen de roman De primeur van Caro Darmont, in 2001 gevolgd door Klein leed, over depressiviteit. Op 23 februari 2006 verscheen Allah & Eva, over Udinks ervaringen in Pakistan, het Land der Zuiveren. Allah & Eva beleeft een zevende druk, inmiddels zijn er al 20.000 exemplaren van verkocht.

Boris Dittrich hield bij de presentatie van 'In Koerdische' kringen een toespraak...

Uittreksel


Blz. 15: Mulla Mustafa Barzani

Verleden voorjaar las ik in het Gemeentearchief van Utrecht wat ik in september 1974 in het Utrechts Nieuwsblad had geschreven over Mulla Mustafa Barzani, de vermaarde leider van de Iraakse Koerden. Het waren de woorden en indrukken van een goedgelovig, argeloos en groen meisje: 'In het licht van de volle maan, onder een heldere sterrenhemel rijst hij als een Napoleon op uit de nacht.' Een paar alinea's later gevolgd door: 'Van vormen van terrorisme als vliegtuigkapingen, telefooncentrales opblazen en bezettingen van ambassades wil de generaal niets weten. Hij vindt dat burgers die niet deelnemen aan de oorlog niet getroffen mogen worden door aanslagen.'

Pas veel later zag ik hoe ongenaakbaar, hard en meedogenloos Barzani was.

Midden in de nacht was ik opgehaald uit de hut waar de gasten van de opstandige Koerden waren ondergebracht, niet ver van de Iraanse grens. We reden een uur of wat door de nacht en stopten uiteindelijk in wat een vakantieoord voor Iraki's was geweest.

Voor een witte bungalow stond Mulla Mustafa Barzani mij op te wachten, een hand, als de Franse keizer, ter hoogte van de maag in zijn jas gestoken. Ik was niet alleen met de generaal-partizanenleider onder de oriëntaalse sterren, er was ook een tolk, de chauffeur was er, de jongens van het departement van perszaken waren er met wie ik bevriend zou raken en die tien maanden later naar Nederland vluchtten, en Idris Barzani was er. Idris was zeven jaar ouder dan ik, een zoon van Mulla Mustafa, die zijn vader op den duur zou opvolgen samen met zijn broer Massud. Idris zei, en ik zette het klakkeloos in de krant in Nederland: 'In het algemeen zijn de Koerden tegen iedere vorm van terrorisme. Misschien zien we het verkeerd maar dat is nu eenmaal onze natuur. We geloven in het goede.' Ik concludeerde dat de oude Barzani, die achtenveertig jaar ouder was dan ik, 'beslist geen demagoog is', dat 'had ik duidelijk gemerkt in ons urenlange nachtelijke gesprek'. Ik had ademloos naar de leider geluisterd, omringd door peshmerga's, Koerdische gewapende strijders.

Als ik niet meteen op mijn achttiende mijn kinderdroom had kunnen verwezenlijken, journalist worden, had ik geschiedenis gestudeerd. Ik had de ambitie met behulp van de journalistiek of de historische studie te leren hoe de wereld in elkaar zat en fantaseerde hoe ik het diezelfde wereld zou vertellen. Maar toen ik naar Koerdistan ging zag ik de geschiedenis over het hoofd, had ik geen geduld voor de historische context en geen besef van de Ottomaanse, Perzische of Arabische rijken die over de Koerden hadden geheerst of nog heersten. Ik had geen besef van de verwoestende oorlogen van Koerdische stammen onderling. Ik zag het verleden niet en meende dat de toekomst alles beter zou maken.

Mulla Mustafa Barzani (Mulla is geen titel maar een van zijn voornamen) zag er in 1974 uit zoals hij tegenwoordig neerkijkt vanaf alle muren, poorten en zuilen in Iraaks Koerdistan: groot, vlezig, heerszuchtig, een rood-wit geblokte hoofddoek tot tulband gerold op het hoofd, gekruiste bandeliers om de brede borstkas en de ferme buik, en tussen de dikke zwarte snor en de dikke zwarte wenkbrauwen: de klompneus. Toen ik voor het eerst in drieëndertig jaar zijn portret weer zag, in Irak direct over de grens met Turkije, waren de twee woorden die spontaan bij me opkwamen: roverhoofdman, krijgsheer. Mijn bewondering voor de oude vos was lang, lang geleden in damp opgegaan.

Wat ik nu weet had ik ook in 1974 kunnen weten, maar toen wilde ik het, denk ik nu, niet weten. Toen kon ik onmogelijk weerstand bieden aan de macht die het aangedane gemoed had over het hoofd. Ik was bedwelmd door wat ik had gezien: de ellende waarin de Koerden verkeerden, de vliegen, de smerige, bloederige bedden in het veldhospitaaltje, het schrale eten, jongens als mijn nieuwe vrienden Ahmed, Fuad en Siamand die op plastic slippers tegen een machtige, goed geëquipeerde en tirannieke vijand streden, de Ba'athbommen uit Russische vliegtuigen waarvoor ik met hen in Koerdische grotten schuilde, de romp bij de waterput waarvan diezelfde bommen het hoofd, de armen en de benen hadden afgescheurd, de buitenmatige gastvrijheid waarmee een meisje als ik werd ontvangen, alsof ze de secretaris-generaal van de VN was.

In de roes zag ik de actieve hulp van de Iraniërs aan de Koerden van Mulla Mustafa over het hoofd. Natuurlijk wist ik dat ze steun gaven, want ik was van Amsterdam naar Teheran gevlogen en vandaar naar Tabriz, vanwaar ik met vol medeweten van de Iraanse geheime dienst en onder begeleiding van Iraanse politiemannen de grens met Irak, bij Hajj Umran, werd overgebracht. Of dacht ik alleen maar dat de Iraniërs 'aardig' waren voor de arme, deerniswekkende Iraakse Koerden? Aardig zijn en aardig gevonden worden waren in die tijd naast verliefd worden en zijn, en het verlangen iets te vertellen te hebben, de leidmotieven van mijn leven. Ik had geen Iraanse militairen waargenomen in de 'bevrijde gebieden' van Iraaks Koerdistan. Later zei iemand dat ik ze wel gezien had, maar niet had geweten wat ik zag.

Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht