ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Kind tusschen vier vrouwen

Simon Vestdijk

Kind tusschen vier vrouwen Type: Box
Uitgever: Atlas
Gewicht: 1100 gram
Aantal Pagina's: 711
ISBN: 90-450-7157-6
ISBN-13: 978-90-450-7157-2
Categorie: Literair
Richtprijs: € 69,9

Korte Inhoud


Na lezing van 'A la recherche du temps perdu' van Marcel Proust begon Simon Vestdijk (1898-1971) op 16 januari 1933 aan een omvangrijke autobiografie, getiteld 'Kind tusschen vier vrouwen'. Vier maanden later was de roman voltooid. De zeven cahiers met het kladhandschrift werden vervolgens in het net overgeschreven. Begin juni was het enorme karwei geklaard. Vestdijk kon zijn manuscript van ruim elfhonderd bladen bij zijn uitgever Nijgh en Van Ditmar inleveren.

Tot zijn grote teleurstelling besloot de uitgever de roman niet uit te geven. Hij was te omvangrijk en zou te duur worden. In de loop van 1934 begon Vestdijk het onuitgegeven manuscript om te werken tot een aantal kleinere romans. Eerst voltooide hij 'Meneer Visser's hellevaart' en daarna 'Terug tot Ina Damman', dat nog in 1934 verscheen als Vestdijk's debuutroman. Hiervoor had hij de laatste vierhonderd bladen van het oermanuscript ingrijpend bewerkt. Op vergelijkbare wijze verwerkte hij de rest tot drie andere Anton Wachterromans. 'Kind tusschen vier vrouwen' werd in 1972, een jaar na Vestdijk's dood uitgebracht door De Bezige Bij.

Deze nieuwe editie geeft de tekst van de roman voor het eerst in de oorspronkelijke spelling en versie van 1933. Eveneens voor het eerst is de tekst voorzien van uitvoerig commentaar, ondersteund door talrijke illustraties. In afzonderlijke essays van Sjoerd van Faassen en Dick van Vliet worden de ontstaans- en tekstgeschiedenis beschreven. En aan de hand van 'Terug tot Ina Damman' wordt ten slotte uiteengezet hoe Vestdijk zijn oerboek tot een reeks van kleine romans heeft omgewerkt.

Uittreksel


Blz. 9: Kind tusschen vier vrouwen

Over het kleine stadje vliegt het in warrelende vlokken. - Dagenlang zijn de wolken toegestormd, - leeggeschud door den wind, die heen en weer schoot, naar uithoeken van den windroos, tusschen Oost en Noord, en zelfs Zuid-West een paar uur lang, - want het dooide toen midden in den nacht, zonder dat iemand er iets van merkte... Nu twijfelt het. Men ziet de sneeuw dan ook reeds in alle nastadia: dekens met gele mottengaatjes door het dooiwater; modderpoelen en modderhoopen; gladde karrensporen; een enkele half ingezakte sneeuwpop met een maangrijns; glijbanen, bros en grauw van de dooi; witte plekken tegen boom en muur, resten van een ballengevecht ; lijnen en marge van de dunste boomtakken. Alle mogelijkheden, alles wat sneeuw doen kan, - alles is aanwezig. - Maar wij, hoe ver zijn wij?... Het is moeilijk iets te zeggen daarover. Soms lijkt het of wij nog zweven, - maar dan weer kan men ons, reeds zwart- en bruinbemodderd, op plaatsen vinden waar de koude bodemwind blaast en tast naar het nulpunt. Slechts zelden verdampen wij boven dit alles, achter de vallende vlokken teruggehouden, - maar dan zoo grijs en droevig, alsof hieruit niets blanks meer te voorschijn vallen kon. Er komen lentes, dat wij nauwelijks smelten, zomer en herfst winteren wij over; kinderen plukken ons, omdat zij ons voor madelieven aanzien, en het bloed ontbreekt niet op de puntige bloemblaadjes, die zij uittrekken en hoopvol tellen met de bijgedachte aan een jongen of een meisje... En steeds strenger schijnen de winters te worden, als hagel zweepen wij over alles heen wat vroeger in die donkere tijden zelfs nog groen kon zijn! Onze vrienden geven het ook al op, want zij loopen niet graag tegen den wind in, als die onze korrels brengt tegen hun gezicht... Maar hoe komt het dan, dat we hier teruggekomen zijn, en, ons niet storend aan hun voorbeeld, de oude plaatsen gingen opzoeken? Want moeilijk was de tocht hierheen, tegen wind en hagel in, die ons op onze beurt tegen trachtte te houden met een klettering van metalen minuten en seconden... En nu we eindelijk de oude straat weerzien, die zich verbreedt tot het pleintje, waar het roode schoolgebouw staat onder vachten sneeuw, die van het dak afhangen, - nu weten wij aanvankelijk niets beters te doen dan maar de vlokken te tellen, een ephemere astronomie te bedrijven, alsof dáar nu alles van afhing, alsof we ons niet heel andere dingen voorgenomen hadden voor dit bezoek! Wij zijn ook teleurgesteld. Andere namen op andere uithangborden. Andere kinderen, waarvan een der laatsten daar in de hooge, smalle deur verdwijnt. We hoeven niet bang te zijn, dat men ons herkent: wij zijn veranderd, - maar het stadje ook. Achter ons, schuin tegenover de school, weten we het huis, waarin nu ook andere menschen wonen, die er een heel ander huis van gemaakt hebben; zelfs het glas der vensterruiten is anders, al zou men dit niet zoo dadelijk zeggen. Pijnlijk herinneren we ons: paardje, kind, poppenkast?... Neen, we zoeken ons heil maar liever in de jagende, dwarrelende, kantelende figuren, die zóo snel wisselen, dat, als we éen kleine vlek met de oogen willen volgen vanuit den hemel, vijf of zes andere ons reeds afgeleid hebben: een kruiselingsch spel, dat veel lijkt op eeuwig hernieuwde tegenwerpingen, op een 'maar' en een 'toch': witte voegwoorden der winterdialectiek! Nu en dan slagen wij er heel even in te onderscheiden, hoe de vlokken zich met het witte dek vereenigen, of smelten in den modder, - maar nooit kunnen wij ons vergewissen van iets dat ons toch geleerd werd als kind: dat het sterren zijn... Zwaar voorovergebogen loopen daar menschen te sullen. Wij laten ze als schaduwen langs ons heengaan. Een hondenkar van een melkboer ratelt voorbij, gedempt door de sneeuw; modder spat opzij. De vlokken worden kleiner, verfijnen, half sneeuw, half regen... Waar zijn we op eens?... We voelen ons opgenomen, we zweven! Zweven we nu met de sneeuwjacht mee? Voor die schooldeuren staan we, zonder te weten hoe of waarom... Ze openen zich op een kier en laten ons door. Vergeefs stribbelen we tegen. We zijn nu in een verval van den tijd gekomen, waartegen niets meer helpt.

Recensie

door Tsenne Kikke
Pas in 1972, na zijn dood, werd het uitgegeven door De Bezige Bij. Maar niet op de gewenste manier, namelijk na degelijke bestudering van de bepaald niet eenvoudige tekstgeschiedenis. Dick van Vliet, de autoriteit op het gebied van editietechniek, heeft zich nu over dit 'beroemdste oerboek' ontfermd en het werkelijk verantwoord, naar de oorspronkelijke bedoeling, uitgegeven, in de oude spelling, voorzien van uitvoerig (noodzakelijk) commentaar plus een spannende en gedetailleerde beschouwing over de ontstaans- en tekstgeschiedenis.

Wie de moeite neemt eerdere uitgaven met deze te vergelijken, ziet de verschillen. Sjoerd van Faassen bespreekt het oerboekgehalte van de roman en de manieren waarop Vestdijk er in de loop van de tijd voor ander werk uit heeft geput. Een voortreffelijk editie van de tekst, met een royaal illustratiekatern.

Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht