ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Duitse filosofie 1760 - 1860

Originele titel: German Philosophy 1760 - 1860

Terry Pinkard

Duitse filosofie 1760 - 1860 Type: Hardcover
Uitgever: Atlas
Gewicht: 850 gram
Aantal Pagina's: 448
ISBN: 90-450-0749-5
ISBN-13: 978-90-450-0749-6
Categorie: Filosofie
Richtprijs: € 49,9

Korte Inhoud


In de tweede helft van de achttiende eeuw ging de Duitse filosofie de Europese overheersen. Hierdoor veranderde de manier waarop niet alleen Europeanen, maar mensen overal in de westerse wereld dachten over zichzelf, de natuur, de geschiedenis van de mensheid, religie, politiek en de structuur van de menselijke geest. In dit rijke en breed opgezette boek verweeft Terry Pinkard het verhaal van 'Duitsland' - dat in die tijd veranderde van een losse verzameling vorstendommen in een opkomende natie met een karakteristieke cultuur - met een analyse van de tendensen en complexiteit van het filosofische denken dat zich daar ontwikkelde. Hij onderzoekt de dominante invloed van Kant, met zijn revolutionaire nadruk op 'zelfbeschikking', en volgt die invloed via de ontwikkeling van de Romantiek en het idealisme naar de kritiek van postkantiaanse denkers zoals Schopenhauer en Kierkegaard. Dit boek zal bij veel lezers interesse wekken voor de geschiedenis van de filosofie, de culturele geschiedenis en de geschiedenis van ideeën.

Uittreksel


Blz. 11: Inleiding: Duitsland' en de Duitse filosofie

In 1763 eindigde de Zevenjarige Oorlog, een van de vele kandidaten voor de titel 'de eerste wereldoorlog'. De wereldwijde gevolgen waren duidelijk: Frankrijk bleek niet alleen opgezadeld met een enorm financieel tekort, maar was ook door Groot-Brittannië uit Noord-Amerika en India verdreven en zou deze gebieden nooit meer heroveren. Vreemd genoeg was deze oorlog echter begonnen en grotendeels uitgevochten op 'Duitse' grond en een van de belangrijkste gevolgen was de transformatie (of misschien alleen de versterking) van het Duitse land Pruisen tot een grote Europese macht. Het is echter moeilijk te zeggen wat dit voor 'Duitsland' betekende, aangezien 'Duitsland', zoals zoveel historici hebben laten zien, op dat moment niet bestond, behalve als een soort verzamelnaam voor de Duitssprekende delen van het langzamerhand teloorgaande 'Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie'. Nadat het in de Middeleeuwen en de Renaissance hét handelscentrum was geweest, speelde 'Duitsland' - in die verkorte betekenis - in de achttiende eeuw nog slechts een bijrol op het Europese toneel. Het had allang veel aan economische vitaliteit verloren nadat het zwaartepunt van de handel zich had verplaatst naar het Noord-Atlantische gebied als gevolg van de ontdekkingsreizen en de intensieve kolonisatie-inspanningen in wat Europeanen de 'Nieuwe Wereld' noemden.

Nadat 'Duitsland' in de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) een enorm aantal inwoners had verloren, was het in 1648 na de Vrede van Westfalen opgedeeld in een reeks vorstendommen - sommige relatief groot, andere zo klein als een dorp - die slechts bij elkaar werden gehouden door het min of meer fictieve idee dat zij behoorden tot het Heilige Roomse Rijk en door de wetten en de macht van dat rijk werden beschermd. (Dit was echter noch heilig, noch Rooms, noch een rijk en overigens ook geen staat, confederatie of verdragsorganisatie, maar een complete sui generis politieke entiteit, die moeilijk valt te omschrijven in voor ons bekende politieke termen.) Voor een groot deel van zijn vroege moderne geschiedenis was 'Duitsland' zelfs geen culturele entiteit. Integendeel, 'Duitslands' belangrijkste kenmerk was de rigoureuze indeling in protestantse en katholieke gebieden, met alle oorlogen en rivaliteit die dat met zich meebracht. Noch het protestantse, noch het katholieke 'Duitsland' vond dat er ook maar enigszins een gemeenschappelijke cultuur bestond; er was hooguit sprake van (zo ongeveer) dezelfde taal en toevallig woonden zij dicht bij elkaar.

Om die reden moet het 'Duitsland' van die tijd tussen aanhalingstekens worden gezet, omdat er destijds gewoon niet zoiets als 'Duitsland' bestond; `Duitsland' werd pas later en met terugwerkende kracht Duitsland.

Toch domineerde de 'Duitse' filosofie vanaf 1781 enige tijd de Europese filosofie en veranderde zij de wijze waarop niet alleen Europa maar praktisch de hele wereld dacht over zichzelf, religie, politiek, de natuur, de geschiedenis van de mensheid, het wezen van kennis en de structuur van de menselijke geest in het algemeen. Vanaf het begin was deze filosofie controversieel en moeilijk te begrijpen. Meestal werd zij gekarakteriseerd als Duits. Zo begint William Hazlitt zijn recensie van een boek van Friedrich Schlegel met: 'Dit boek is Duits'. Het is duidelijk dat het woord 'Duits' soms werd gebruikt om iets als diepzinnig of zelfs als ontoegankelijk te verkopen, en soms om een auteur ervan te beschuldigen dat hij zijn werk een 'diepte' probeerde te geven door het te overladen met vage taal. Het feit dat 'Duitsland' destijds niet bestond, geeft echter aan dat het geen zin heeft deze filosofie 'Duits' te noemen, alsof het `Duits'-zijn op zich de ontwikkeling van de 'Duitse' filosofie in deze periode zou kunnen verklaren. Wat 'Duits' was mocht iedereen sowieso zelf bepalen en werd in deze periode behandeld en besproken door schrijvers, politici, publicisten en natuurlijk filosofen.

Toch zijn de vragen die deze 'Duitse' filosofen zich in die tijd stelden, nog steeds ook onze vragen. De wijze waarop wij ze stellen is in de tussentijd wellicht iets subtieler geworden en we hebben ondertussen geleerd welke specifieke problemen welke herhalingen of welke antwoorden op die vragen met zich meebrengen. Hun vragen blijven echter ónze vragen en zo blijft de 'Duitse' filosofie een essentieel onderdeel van de hedendaagse filosofie. Maar wat was dan het verband tussen 'Duitse' filosofie en 'Duitsland'?

Recensie

door Tsenne Kikke
De geschiedenis van het Duitse idealisme - door Rüdiger Safranski ooit gekenschetst als 'de wilde jaren van de filosofie' - is een groots avontuur in de geschiedenis van het denken. In Duitse filosofie 1760 - 1860 schetst Terry Pinkard een compleet beeld van de politieke, economische en religieuze achtergronden waartegen deze denkstorm over het Europese vasteland raasde. Door leonhard de paepe.

Pinkard doet moeite om de filosofie in Duitsland in een maatschappelijke en politieke context te plaatsen en maakt niet de fout het Duitse idealisme te herleiden tot een onderonsje van vier genieën: Kant, Fichte, Schelling, Hegel. Dat zou onterecht zijn omdat de 18ste eeuw wezenlijk een filosofische eeuw was, diep verweven met kunst, literatuur, politiek en religie. Jonge intellectuelen wendden zich destijds tot de filosofie om hun tijd in gedachten te vatten; een toestand waar de huidige filosofieprofessor slechts nog van kan dromen.

Hoe zat het ook alweer met de Duitse geschiedenis? Na het uiteenvallen van het Heilige Roomse Rijk verloren de Duitse landen hun betekenis als handelscentrum. Niet de Hanzesteden, maar de havens van koloniale machten werden het centrum van de handel. De Duitse landen misten de boot, en vielen uiteen in honderden vorstendommen - soms niet groter dan een dorpje - met elk hun eigen religieuze wetten en hun eigen soeverein. Religieus en economisch verdeeld verloor de Duitstalige wereld iedere samenhang.

Een aantal keer in zijn studie wijst Pinkard op de werkloosheid waarmee jonge intellectuelen geconfronteerd werden en die zelfs de grote denker G.W.F. Hegel tot na zijn dertigste in uitzichtloze baantjes gevangen hield. De generatie die werd geboren rond 1770 groeide op zonder toekomstperspectief, maar met een diepgeworteld gevoel dat zij aan het einde van een tijdperk stonden en dat een nieuwe wereld aanstaande was. De Wolfiaanse filosofische traditie liep tegen zijn einde, de eerste tekenen van secularisering kondigden zich aan en Napoleon teisterde de Duitse landen. Het besef van deze ontwikkelingen bracht niets minder dan een generatiekloof teweeg. Jongeren ontdekten een (protestante) innerlijkheid en het idee een 'eigen' leven te (moeten) leiden. De literaire articulatie hiervan werd gevonden door de dan nog slechts 23-jarige Johann Wolfgang von Goethe in diens Die Leiden des jungen Werther.

En dan is daar opeens de grote Immanuel Kant. Pinkard staat lang stil bij het oeuvre van dit grote Duitse genie, die de oude tegenstelling tussen rationalisten en empiristen beslechtte. Waar vroeger de mens tegenover God en de aarde tegenover de hemel stond, verschoof Kant deze onoplosbare tegenstelling in het bewustzijn. Wat wij weten van de wereld staat niet los van ons kenapparaat dat aan de zintuiglijke indrukken ruimte, tijd en causaliteit toevoegt. Wat de wereld 'op zich' is, dat kunnen wij niet weten. Zoals bekend resulteert Kants analyse in de drie grote vragen: wat kan ik weten?, wat mag ik hopen?, en wat moet ik doen?, die uiteindelijk resulteren in de vraag: wie is de mens?

Dit was niets minder dan een revolutie, die Kant zelf vergeleek met de Copernicaanse omwenteling van het wereldbeeld. Het leidde tot de Pantheismusstreit, de strijd om de synthese tussen rede en geloof. Deze strijd, waarin het werk van de Nederlander Baruch de Spinoza een centrale rol speelde, wordt nog wel eens vergeten in handboeken over het Duitse idealisme. De inzet van dit debat was de (mogelijkheid van) ethiek, en de grootste intellectuelen, de kerk en zelfs de koning van Pruissen mengden zich erin. Pinkard behandelt deze episode zeer precies, met name het debat tussen Kantcommentatoren als Reinhold, Jacobi, Fries en later Fichte, Schelling en Hegel.

Soms schrijft Pinkard langdradig en is hij moeilijk te volgen, maar soms ook opmerkelijk beslist: 'In zekere zin is de essentie van de Logik [van Hegel, LdP]: zeggen dat we iets weten, is geen vergelijking van twee dingen (zoals we doen wanneer we een foto in overeenstemming brengen met het onderwerp daarvan); het is meer het maken van een normatieve toeschrijving. Het is zeggen dat die persoon ook het recht heeft op die bewering.' En hierin zien we al dat weten en behoren met elkaar verwikkeld raakten. Pinkard: 'Onze toeschrijving van kennis is dus geen vergelijking van een soort subjectieve staat met iets niet-subjectiefs, maar bewegen binnen een sociale ruimte die is gestructureerd door verantwoordelijkheden, bevoegdheden, toeschrijvingen en de toezeggingen tot verplichtingen.'

Ethiek was steeds een onderdeel van het Duitse idealisme. Het gaat over de menselijke natuur, God en over hoe we met elkaar behoren om te gaan. Dat was de kracht, en tevens de zwakte van deze filosofie, want de waardevrije wetenschappelijke kennis was op dat moment in opkomst en beschreef de wereld beter zonder gebruik te maken van het behoren, zonder de ethiek. Dat deed uiteindelijk het idealisme de das om. Als in 1760 Arthur Schopenhauer sterft, sterft de laatste representant van de grootste episode in de Duitse filosofie. 'Binnen de algemene intellectuele cultuur was de filosofie, die vanaf Kant tot Hegel de hoofdrol had gespeeld in de manier waarop opgeleide Duitsers vat probeerden te krijgen op wat dingen voor hen betekenden, vervangen door de natuurwetenschappen: eerst door chemie en fysiologie, later die eeuw door natuurwetenschap en biologie.'

En dat is het einde van het Duitse idealisme. Maar, nu weer een jonge generatie opgroeit zonder toekomstperspectief en met een soortgelijk gevoel aan het einde van een tijdperk te staan, nu duidelijk wordt dat de (natuur)wetenschap ons geen morele antwoorden op de grote levensvragen kan geven, komt het Duitse idealisme terug als inspiratiebron in de Europese literatuur. Pinkards werk is voor die generatie een standaardwerk.

- Leonhard de Paepe -
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht