Originele titel: The turnaround
George Pelecanos
Korte Inhoud
Drie tieners rijden op een hete zomermiddag in 1972 een buurt van Washington DC binnen. Een kort moment van razernij gevolgd door wraak. Zes levens veranderen voorgoed als er geen weg terug blijkt te zijn. Vijfendertig jaar later. Een overlevende van die noodlottige dag zoekt een andere overlevende op en reikt hem de hand ter verzoening. Maar een derde overlevende is net ontslagen uit de gevangenis en is uit op genoegdoening, op wat voor manier dan ook.
'Geen weg terug' neemt ons mee op een reis, van de straten van de jaren zeventig, die weerklinken van rock- en soulmuziek, naar de veranderde wijken van het huidige Washington; van de diners en garages in de stad naar het Walter Reed Army Medical Center, waar gewonde soldaten terugkeren uit de hel van de oorlog in het Midden-Oosten. Geen weg terug gaat over vaders en zonen, echtgenotes en echtgenoten, verlies, overwinning en wraakzucht. De nieuwe literaire thriller van George Pelecanos is een meeslepend meesterwerk over vriendschap en geweld.
Uittreksel
Blz. 9: Hij noemde de zaak Pappas and Sons Coffee Shop. Zijn zoons waren pas acht en twee toen hij de zaak in 1964 opende, maar hij vermoedde dat een van de twee de zaak wel zou overnemen, wan¬neer hij oud werd. Zoals iedere vader die geen malaka was, wilde hij dat zijn zoons het in het leven beter zouden doen dan hij zelf. Hij wilde dat ze doorleerden. Maar ach, je wist nooit hoe de dingen liepen.
Misschien was de ene geschikt voor een hogere beroepsopleiding of zelfs de universiteit en de andere niet. Of misschien leerden ze allebei wel door en namen ze de zaak samen over. Hoe dan ook, voor de zekerheid had hij ze alle twee op het bord gezet. Zo wisten de klanten wat voor soort man hij was. Het bord zei: dit is een vent die zijn gezin is toegewijd. John Pappas denkt aan de toekomst van zijn jongens.
Het bord was mooi. Zwart tegen een parelgrijze achtergrond. 'Pappas' stond er met twee keer zo grote blokletters op als 'and Sons'. En dan was er de afbeelding van een dampende kop koffie op een schotel. Op de zijkant van de kop had de maker van het bord een fraaie schrijfletter P gezet. Dit vond John zo prachtig, dat hij voor de zaak net zulke koppen had laten maken; zoals mensen die zich chic kleedden hun initialen op de manchetten van een mooi overhemd laten stikken.
John Pappas bezat zulke overhemden niet. Hij had een stel katoenen blauwe voor naar de kerk, maar verder waren zijn overhemden van die gewone witte, allemaal om ze niet naar de wasserij te hoeven sturen. Bovendien hield zijn vrouw Calliope niet van strijken. Vijf met korte mouwen voor het voorjaar en de zomer en vijf met lange mouwen voor de herfst en de winter. Ze hingen naast elkaar aan de waslijn die hij in de kelder van hun splitlevelwoning had gespannen. Eigenlijk wist hij zelf niet waarom hij twee soorten had. In de zaak was het altijd warm, vooral als hij aan de bakplaat stond, en zelfs 's winters rolde hij zijn mouwen nog tot boven de elleboog op. Wit overhemd, kaki broek, zwarte, waterdichte werkschoenen van Montgomery Ward. Een sloof over de broek, pen in het borstzakje van het overhemd. Zijn uniform.
Op zijn manier was hij met zijn grote neus knap. In het late voorjaar van 1972 was hij achtenveertig geworden. Zijn zwarte haar was boven op zijn hoofd in een hoge kuif en aan de zijkanten naar achteren gekamd. Het viel iets over de oren, hij droeg het een beetje lang, zoals de jeugd, en aan de slapen begon het te grijzen. De laatste paar jaar gebruikte hij geen brillantine meer. Zoals veel mannen die in de Tweede Wereldoorlog hadden gevochten, had hij geen buikspier- of opdrukoefening meer gedaan sinds zijn ontslag uit militaire dienst, zevenentwintig jaar geleden. Een marinier die de oorlog in de Stille Zuidzee had meegemaakt, hoefde zijn man-zijn niet te bewijzen. Hij rookte - een gewoonte, opgedaan bij het Korps, dat indertijd sigaretten in zijn K-rantsoenen stopte - en was een beetje kortademig. Maar door zijn werk kreeg hij veel beweging en dat hield hem behoorlijk in vorm. Zijn buik was bijna plat en vooral op zijn borstkas was hij trots.
Elke ochtend om vijf uur arriveerde hij in de zaak, twee uur voor openingstijd. Dit betekende dat hij altijd om kwart over vier opstond. Hij moest er zijn voor de ijsman en andere leveranciers en hij moest koffie zetten en wat voorbereidend werk verrichten. Hij had de leveranciers kunnen vragen om later te komen, zodat hij een uurtje langer kon slapen, maar deze vroege uurtjes vond hij de fijnste van zijn hele werkdag. Om kwart over vier was hij altijd klaarwakker en gemotiveerd. Daar had hij geen wekker voor nodig. Zachtjes liep hij dan de trap af om zijn vrouw of zoons niet wakker te maken. Daarna reed hij in zijn Electra Deuce-and-a-Quarter 16th Street af, de koplampen aan, een hand met een sigaret uit het autoraam hangend, geen verkeer op de weg. En eenmaal in de zaak, de vredige periode met alleen de Motorola radio aan. Dan luisterde hij naar de vlotte babbel van de omroepers op WWDC, mannen van zijn leeftijd, die dezelfde levenservaring hadden als hij, niet die snelle praters op de rock'n-rollzenders of de mavres op WOL, of WOOK. Het moment voor de eerste van zijn vele bekers koffie, altijd in een meeneembeker; even een praatje maken met de bezorgers die binnendruppelden. Er bestond een gevoel van onderlinge verwantschap, omdat ze allemaal waren gaan houden van de tijd tussen nacht en zonsopgang.
Het was een broodjeszaak en geen coffeeshop, maar coffeeshop klonk beter, 'chiquer', zei Calliope. In het gezin noemde John de zaak gewoon de magazi. Hij stond aan N Street, onder Dupont Circle, vlak bij de kruising met Connecticut Avenue, naast een steeg. Binnen stonden twaalf krukken om een U-vormig buffet met een formicablad en aan het grote raam met zijn riante uitzicht op Connecticut en N stonden twee tafeltjes voor vier personen. De overheersende kleuren waren blauw en wit, zoals in veel zaken met een Griekse eigenaar. In totaal waren er twintig zitplaatsen. De drukte voor het ontbijt duurde even, die voor de lunch twee uur en er was veel dode tijd, waarin de vier werknemers, allemaal zwarten, kletsten, dolden, piekerden en rookten. En dan was er zijn oudste zoon Alex, als hij werkte. De dromer.
Recensie
door
Tsenne Kikke
Oververhit door drugs en alcohol raken de tieners Alex, Billy en Pete betrokken bij een vechtpartij. Alex raakt gewond, Billy wordt doodgeschoten en Pete ziet kans om te ontvluchten. Het incident vindt plaats in Washington DC, de geboorteplaats van de schrijver, in het jaar 1972. Vijfendertig jaar later runt Alex een goedlopende broodjeszaak, die hij van zijn vader heeft overgenomen. Hij kreeg twee zoons van wie er een stierf in de oorlog in Irak. Onverwacht komen allen die bij het schietincident betrokken waren weer met elkaar in aanraking. De auteur weet ondanks de langzame verhaallijn te boeien door zijn uitstekend proza, maar vooral door zijn sterke karakterbeschrijvingen.
De lezer raakt hierdoor geïnteresseerd in de hoofdpersonen. Thema's als schuld en boete, liefde en seks, misdaad en straf worden uitgewerkt tegen de achtergrond van de maatschappelijke problemen die Amerika in beslag nemen. De Grieks-Amerikaanse auteur is behalve schrijver ook film- en tv-producent. Zijn boeken krijgen lovende recensies en voor zijn oeuvre ontving hij talloze prijzen.
- J. Madern-Luijk -
George Pelecanos woont en werkt in Washington DC. Uitgaande van het feit dat hij geen omgeving zo goed kan beschrijven als de omgeving die hij kent als zijn broekzak, laat hij al zijn thrillers in zijn geboortestad afspelen. Niet voor niets wordt hij de kroniekschrijver van Washington genoemd. Ook zijn nieuwste boek 'Geen weg terug' speelt dan ook in zijn favoriete stad.
In 'Geen weg terug' hanteert Pelecanos zijn favoriete romanstructuur. Eerst beschrijft hij een (gewelddadige) gebeurtenis uit het verleden en vervolgens neemt hij een forse sprong in de tijd en laat de hoofdrolspelers van toen opnieuw opdraven. Ouder, niet altijd wijzer, en een geheim of wraakgevoel meezeulend dat het verleden opnieuw leven inblaast. De plaats van handeling in 'Geen weg terug' is eveneens het favoriete werkterrein van Pelecanos: een straatarme buurt waar de zwarte bevolking met veel moeite het hoofd boven water probeert te houden. Voor de jongeren is er nauwelijks toekomstperspectief en verveling en drugs vormen dan ook de hoofdmoot van hun uitzichtloze bestaan.
Het verhaal speelt zich af aan het begin van de jaren zeventig. Drie blanke jongens uit een arbeidersmilieu hebben zwaar gedronken en geblowd als zij met een geleende auto de zwarte wijk Heathrow Heights inrijden en daar racistische opmerkingen uit het raam schreeuwen. Als blijkt dat zij een doodlopende weg zijn ingereden, volgt een harde confrontatie met enkele jeugdige vechtersbazen die de gevangenis al meerdere keren van binnen hebben gezien. Eén van de blanke jongens vlucht, maar een ander wordt zodanig mishandeld dat hij zijn leven lang mismaakt is. Vijfendertig jaar later ontmoeten enkele blanke mannen van toen hun donkere mishandelaren van toen. Vrijwel allen hebben inmiddels een deugdzaam bestaan opgebouwd. Er is één uitzondering: Charles Baker, pas uit de gevangenis ontslagen en nog vol wrok over de gebeurtenissen van destijds. Een niets en niemand ontziend roofdier op oorlogspad. Niemand is veilig.
Pelecanos is een begenadigd schrijver. De manier waarop hij zijn jeugdige hoofdrolspelers neerzet, met hun jongensachtige bravoure, hun hang naar merkkleding, hun muzikale voorkeuren en hun gebruik van drugs om erbij te horen is onwaarachtig goed. Hij weet de sfeer van de arbeidersbuurten te treffen alsof hij er jarenlang met een camera doorheen is gelopen om een documentaire te maken. Bovendien weet hij op de manier van Francis Ford Coppola (The Godfather) de moeilijke relaties tussen vaders en hun zonen weer te geven. De tijdsprong in het verhaal komt hem daarbij goed van pas, omdat de zonen van toen de vaders van nu zijn. Ofwel de zorgeloosheid en roekeloosheid van toen is omgeslagen in de bezorgdheid en verantwoordelijkheid van nu.
Helaas is de kwaliteit van een boek net als de waarde van een aandeel: Resultaten behaald in het verleden bieden geen garantie voor de toekomst. En dat geldt in hoge mate voor 'Geen weg terug'. Het tijdsbeeld en het sfeerbeeld zijn onovertroffen, maar Pelecanos heeft dit keer grote moeite met de spanningsboog van het verhaal. Bijna 125 pagina's lang verdrinkt hij in karakterbeschrijvingen, details en familie-, en leefomstandigheden. De ene na de andere jongen wordt uitvoerig belicht. Namen van t-shirts, schoenen, auto's en speakerboxen vliegen om je oren, maar het is weinig effectief omdat ze nergens toe leiden. Ontdaan van alle franje, houd je een realistische, maar toch clichématige, beschrijving over van de tegenstellingen tussen blank en zwart. Na het bloedige gevecht tussen de blanke en de zwarte jongens in het begin van het boek, gebeurt en niets dat de spanning vasthoudt of groter maakt. Verder zijn de dialogen van de straatjeugd, typisch de dialogen zoals een oudere schrijver denkt dat de straatjeugd ze bezigt. En tot slot is het weinig geloofwaardig dat één van de zwarte jongens 35 jaar lang een dusdanige wrok blijft koesteren dat hij opnieuw in actie komt.
Over Pelecanos' vorige boek, 'Tuinier van de nacht,' schreef ik ooit: "Pelecanos verdient een ster op de boulevard van literaire grootmeesters." Een grootmeester is Pelecanos nog steeds en literair gezien kan ook 'Geen weg terug' met de beste boeken wedijveren. Maar wat thrillerniveau betreft, laat Pelecanos het dit keer afweten. De spanning is niet goed gedoseerd, zijn feilloze ritme hapert. Gelukkig is een gouden stelregel dat grootmeesters altijd ijzersterk terugkomen. Daar is het wachten op. Met vertrouwen.
- Kees de Bree -
|