ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Portret van een verslaafde als een jongeman

Originele titel: Portrait of an addict as a young man

Bill Clegg

Portret van een verslaafde als een jongeman Type: Paperback
Uitgever: Uitgeverij Contact
Gewicht: 240 gram
Aantal Pagina's: 221
ISBN: 90-254-3191-7
ISBN-13: 978-90-254-3191-4
Categorie: Verslaving
Richtprijs: € 17,95

Korte Inhoud


 Bill Clegg was een succesvol agent in de boekenwereld. Hij had alles wat z'n hart begeerde: een goede baan, een mooi appartement en een gelukkige relatie. Op een avond ontmoet hij een man die in de drugs- scene zit en komt door hem weer in contact met drugs, crack ditmaal. Alles zet hij op het spel en hij komt steeds dichter bij de afgrond. Hij weet dat hij niet zo door kan gaan, maar toch wordt hij gedreven om zijn mentale n fysieke gesteldheid verder op de proef te zetten. Het verhaal culmineert in een hotel- kamer, waar Clegg gedwongen wordt na te denken over zijn destructieve gedrag en een beslissing neemt die de rest van zijn leven zal veranderen. Portret van een verslaafde als een jonge man is even mee- slepend als onderkoeld geschreven en vormt een inkijk in het leven van een verslaafde.

Uittreksel


Blz. 9: Schrapers

Ik kan niet weg en er is niet genoeg.

Mark zwaait als een bezetene heen en weer en schreeuwt zijn wijsheden vanaf het puntje van zijn bank van zwart vinyl. Hij lijkt wel een doventolk die drie keer sneller beweegt dan normaal — zijn handen fladderen wild heen en weer, zijn armen en schouders schokken. Ook zijn benen bewegen, maar hij slaat ze alleen maar met regelmatige tussenpozen over elkaar en strekt ze dan weer. Die over elkaar slaande benen zijn het enige aan Mark wat enigszins ordelijk is. De rest is één grote overvloed aan plotselinge, wilde bewegingen — hij is een marionet die is overgeleverd aan een meedogenloze poppenspeler. Zijn ogen zijn, net als de mijne, doffe, zwarte knikkers.

Mark schreeuwt iets over een crackdealer bij wie hij altijd kocht en die nu is gepakt — dat hij het had zien aankomen, dat hij het altijd ziet aankomen — maar ik besteed er geen aandacht aan. Het enige wat er voor mij toe doet, is dat we het einde van ons zakje hebben bereikt. Het duimgrote, doorzichtige, afsluitbare plastic zakje dat eerst uitpuilde van brokken crack, is nu leeg. De zon komt op en de dealers hebben hun telefoon uitgezet.

Mijn twee dealers heten Rico en Happy. Volgens Mark heten alle crackdealers Rico en Happy. Rico is de laatste paar keer dat ik belde niet komen opdagen. Mark, die er een gewoonte van heeft gemaakt om de dagelijkse handel en wandel van een handjevol dealers bij te houden en precies weet hoe het er met ze voor staat, zegt dat Rico weer verslaafd is aan Xanax en dat hij daardoor trager begint te worden. Vorig jaar kwam hij drie maanden lang zijn appartement in Washington Heights niet uit. Dus voorlopig bel ik Happy, die iets na middernacht komt opdagen, als ik weer een nieuwe opnamelimiet van duizend dollar heb. Happy is de meest betrouwbare van de twee, maar Rico is vaker bereid om op ongebruikelijke tijden te leveren. Hij komt dan midden op de dag, uren te laat maar wel als de anderen slapen en geen zaken meer doen. Hij is dan mopperig en geeft je een miezerig zakje, maar hij kómt. Met Marks mobieltje bel ik Rico's nummer, maar zijn voicemail zit vol en neemt geen berichten meer op. Ik bel Happy en krijg meteen de voicemail.

Happy en Rico verkopen crack. Ze verkopen geen cocaïne die geïnhaleerd moet worden, geen hasj of weed, geen xtc of iets anders. Ik koop alleen zakjes voorgekookte crack. Sommige mensen willen per se hun eigen crack koken. Dat is een lastige onderneming waar je cocaïne, zuiveringszout, water en een gasfornuis voor nodig hebt, en de paar keer dat ik het probeerde, heb ik de coke verpest en mijn handen verbrand en zat ik opgescheept met een vochtige klont die nauwelijks te roken was.

Geef me de schraper, schreeuwt Mark. Zijn pijpje — het kleine glazen buisje met staalwol aan een uiteinde — zit vol aangekoekte resten, dus wanneer hij die losschraapt en weer in het uiteinde van het pijpje stopt, kunnen we op minstens nog een paar hijsen rekenen. Hij vouwt zijn benen op een spinachtige manier op, en even lijkt het of hij voorover zal vallen. Hij ziet eruit als boven de zestig, met zijn grauwe, gerimpelde gezicht en uitstekende botten, maar hij beweert dat hij begin veertig is. Ik kom nu al meer dan drie jaar bij hem in zijn appartement, steeds regelmatiger, om high te worden.

Ik geef hem de versleten metalen spaak die tot de vorige avond een nylon paraplubespanning ondersteunde. Schrapers worden van allerlei dingen gemaakt — meestal van ijzeren kleerhangers, van die hangers waar geen verf op zit. Paraplu's hebben echter lange, dunne metalen spaken, soms in de vorm van een open halve cilinder, die vooral heel handig zijn om pijpjes mee leeg te maken en toch een paar zalige halen mogelijk te maken als het zakje leeg is en voordat de drang ontstaat om de bank en de grond af te zoeken naar wat ik kruimels noem, wat Mark stukjes noemt, maar waarvan alle crackverslaafden weten dat ze hun laatste toevlucht vormen zolang ze geen nieuw zakje hebben kunnen bemachtigen.

Ik strek mijn hand uit om Mark de schraper aan te reiken en hij deinst achteruit. Het pijpje glijdt uit zijn handen, valt in slow motion tussen ons in en spat op de versleten parketvloer uit elkaar.

Mark hijgt meer dan dat hij praat. Oh. Oh nee. Oh jezus, nee. Binnen een mum van tijd zit hij op handen en voeten in de resten te wroeten. Hij weet verscheidene grotere glasscherven te redden, legt ze een voor een op de koffietafel en begint er met de schraper aan te krabben. Eens kijken. Eens kijken. Hij zit in zichzelf te mompelen terwijl hij als een bezetene boven de scherven hangt en heen en weer zwaait. Weer lijken zijn gewrichten, handen en ledematen niet door leven te worden aangestuurd maar door touwtjes waarmee aan hem gerukt en getrokken wordt — furieus, overdreven nauwkeurig ¬ en hem een goudzoeker laten uitbeelden die koortsachtig in zijn pan graait, op zoek naar goud.

Mark vindt geen goud. Hij legt de schraper en de glasscherven neer en zijn ledematen komen tot stilstand. Hij laat zich weer op de bank vallen, en het is alsof ik de touwtjes die hem overeind hielden nu praktisch om hem heen kan zien vallen. Het zakje is leeg en het is zes uur in de ochtend. We zijn zes dagen en vijf nachten bezig en alle andere pijpjes zijn kapot.

Achter de gesloten jaloezieën straalt de ochtend. Minuten verstrijken, en het enige geluid dat de stilte doorbreekt, is het zachte geloei van de vuilniswagens. Mijn bloed bonst in mijn hals, en de spieren in mijn schouder voelen gezwollen en gespannen aan. Het gebons heeft hetzelfde ritme als mijn hart, dat als een woedende vuist in mijn borst beukt. Ik kan niet voorkomen dat mijn lichaam heen en weer schommelt. Ik kijk toe hoe Mark opstaat om het glas op te vegen en zie dat hij met me meeschommelt, dat we synchroon heen en weer wiegen — net als twee strengen zeewier die onder water meebuigen met dezelfde stroom — en het vervult me met afgrijzen maar troost me tegelijkertijd om te zien hoe we op elkaar lijken tijdens de desolate ineenstorting die volgt wanneer de drugs op zijn.

Recensie

door Tsenne Kikke
Bill Clegg is van een verlegen, door zijn vader gemaltraiteerd jongetje uit Connecticut opgeklommen tot een zeer succesvol literaire agent met uiteindelijk een eigen uitgeverij. In dit boek vertelt hij hoe hij, meegezogen in de draaikolk van de uiterst destructieve harddrug crack, zijn hele jeugdige glamourleven inlevert: zijn zakelijke succes, zijn gelukkige relatie met filmmaker Noha, zijn luxe appartement op Fifth Avenue, zijn familie en vrienden. Op het absolute nulpunt in 2005, als hij vrijwel al zijn geld er doorheen gejaagd heeft, als hij volledig paranoïde rondzwerft en als hotels hem gaan weigeren wanneer hij totaal vermagerd en vervuild aanklopt, probeert hij met een overdosis crack, aangevuld met enige flessen wodka en de nodige slaappillen zijn miserabele levensrest te beëindigen. Als dat mislukt, komt de weg vrij voor ontwenning en rehabilitatie. Het klinkt als een verhaal dat vaker verteld is, maar de kracht van dit zelfportret ligt in het literaire talent van Clegg, dat zich uit in een prachtig sobere en toch volstrekt meeslepende stijl. Normale druk.

- Theo Vos -

Zijn baan als uitgever, zijn relatie, zijn riante leven in New York: Bill Clegg verloor het allemaal toen hij verslaafd werd aan crack.

Een verlegen jongen uit Connecticut met guitige ogen en flaporen verhuist na zijn studies naar New York en bouwt er in een oogwenk een droomleven uit: hij runt een succesvolle uitgeverij, woont in een schitterend appartement op Fifth Avenue en wordt aanbeden door zijn vriend Noah. Het enige dat het American Dreamgehalte van Bill Cleggs leven nog kan verhogen is een duizelingwekkende fall from grace, waarin hij alles verliest dat hem maakt tot wie hij is. In 2005 is het zover.

"Ik kan niet weg en er is niet genoeg". Met deze openingszin duiken Cleggs memoires meteen in de donkere realiteit van zijn zware drugsverslaving. Eén keer biedt een oude vriend hem crack aan, de rookbare vorm van cocaïne. En dat is genoeg: "hij mist het al voordat het hem heeft verlaten". Crack is een verwoestende harddrug waarvan het euforische effect snel komt en gaat: op minder dan een half uur is de roes uitgewerkt. Gebruikers gebruiken nooit lang: ze zoeken snel hulp, of gaan snel dood.

Op het dieptepunt van zijn verslaving - hij is dan 35 - wordt Cleggs leven volledig beheerst door cijfers: de opnamelimiet van zijn bankkaart, de hoeveelheid zakjes en crackpijpjes die zijn dealers kunnen leveren, de deurnummers van de hotelkamers waar hij zich anoniem kan overgeven aan dagenlange met wodka geoliede drugssessies en het aantal wegtikkende minuten dat hem scheidt van zijn volgende dosis. Een trieste routine die Clegg nauwgezet omschrijft, steeds opnieuw, zonder zelfkritiek, hoop of verklaring.

Maar Clegg doet meer dan die steeds donker wordende maanden van 2005 uittekenen. Er loopt een tweede tijdslijn door zijn boek waarin hij korte episodes uit zijn kinderjaren, studententijd en aankomst in New York naar voor schuift. Zijn dominante vader, een pijnlijk emotioneel trauma en rijke, hoogopgeleide vrienden die achteloos omsprongen met hun duidelijk meer verfijnde stamboom voeden samen een diepgeworteld minderwaardigheidscomplex.

De start van zijn volwassen, professionele leven, ver weg van dat verleden, verandert daar weinig aan. Hij omschrijft New York als "een animatiefilm waar ik door een of ander kosmisch ongeluk in terecht ben gekomen" met inwoners die lijken "uit materiaal te zijn gehouwen en door krachten te zijn gevormd die ik me niet eens kan voorstellen". De manuscripten op zijn bureau, de ons-kent-ons-recepties van de boekenwereld, de decadente familiefeestjes bij de welgestelde familie van Noah: het zijn impliciete uitnodigingen om iemand te zijn waar hij niet aan kan tippen. Overrompeld en benauwd vlucht hij in de drank, drugs en (zelf)destructie. Clegg vernedert Noah op de meest wrede manieren, negeert de smeekbedes van zijn familie en laat zijn zakenpartner na vier jaar met één email zitten.

Uiteindelijk sluit hij zich drie dagen lang op in een hotelkamer. Met zijn laatste spaargeld - hij heeft er op een paar maanden tijd 70.000 dollar doorgejaagd - koopt hij vijftig zakjes crack, zes flesjes slaappillen en een dozijn flessen wodka. Paranoïde en suïcidaal begint hij aan wat zijn galgenmaal moet worden.

Dan is het 2010. Clegg is clean, woont weer in dezelfde chique buurt van New York en werkt bij een grote uitgever. Hij schreef zijn memoires op drie weken tijd, één week later had hij een uitgever. En, jawel, zijn relatie met zijn vader is beter dan ooit tevoren. Een perfect einde voor het verhaal van de jonge, blonde god die hard van zijn voetstuk viel, zijn leven in rook liet opgaan, maar uiteindelijk de weg naar de ontwenningskliniek vond en gelouterd weer naar boven klom.

Wie de drugsherinneringen van James Frey uit 'A Million Little Pieces' te drammerig en sentimenteel vond, kan zijn hart ophalen aan deze beknopte confessies. ondanks het potentieel tranerige scenario is de toon van het boek allesbehalve emotioneel. Geen dramatische spijtbetuigingen of doorzichtige levenslessen, geen sappige geheimen over de New Yorkse elite - Clegg observeert en noteert, en laat interpretaties en verklaringen over aan zijn lezers. Hij blijft een afstandelijke figuur, even ongrijpbaar als hij jaren geleden voor zijn naasten geweest moet zijn. Zonder schroom, maar ook zonder excuses schrijft hij zijn demonen van zich af.

- Sofie Rycken -

In dit boek wordt op een bijzonder intrigerende en confronterende wijze een biografie gebracht dat wel degelijk de vinger op de wonde weet te leggen van het leven als gebruiker van drugs. De eeuwige strijd om te ontsnappen aan de verleiding en de verslaving. Het is op een pakkende wijze dat deze auteur op een rauwe manier zijn verhaal weet te brengen van een jonge man die alles heeft om gelukkig te zijn, en die door de omstandigheden weer vervalt in de neerwaartse spiraal van gebruiker, waarbij hij op alle mogelijke manieren weer alles aan het verliezen is. Een bijzonder pijnlijke strijd die dan wordt aangegaan om te ontsnappen is wel degelijk een bijzondere les voor diegenen die nog zouden twijfelen om niet aan drugs te komen. Een indrukwekkend werk, een kijk op het leven zoals het is voor een drugsgebruiker, die het wel degelijk opneemt om er weer aan te ontsnappen. Het is een overtuigend verhaal, en eigenlijk een levensles dat elke jongere onder ons op z'n minst in handen zou moeten krijgen om te begrijpen waarom je er beter niet aankomt...

Dit boek is in wezen bijna verplichte lectuur voor eenieder die nog op zoek is naar de normen en de waarden van het leven, en dit is minder leeftijdsgebonden dan je zou denken...
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht