Er is metafysica genoeg in denken aan niets. Wat ik denk van de wereld? Weet ik veel wat ik van de wereld denk! Als ik ziek werd zou ik daaraan denken.
Welk idee heb ik over de dingen? Welke mening heb ik omtrent de oorzaak en gevolgen? Wat heb ik tot nu bespiegeld over God, de ziel, Over de schepping van de Wereld? Ik weet niet. Voor mij is daaraan denken de ogen sluiten En niet denken. Het is de gordijnen dichtdoen Van mijn raam (dat geen gordijnen heeft).
Het mysterie der dingen? Weet ik veel wat mysterie is! Het enige mysterie is dat er zijn die denken over het mysterie. Wie in de zon staat en de ogen sluit, Begint met niet te weten wat de zon is En heel veel dingen te denken vol van warmte. Maar dan opent hij de ogen en hij ziet de zon, En kan al nergens meer aan denken, Want het zonlicht is meer waard dan de gedachten Van alle filosofen en van alle dichters. Het zonlicht weet niet wat het doet En daarom faalt het niet en is het gemeengoed en goed.
Metafysica? Welke metafysica hebben die bomen? Die van groen zijn en gekruind en takken hebben En van vruchten geven op hun tijd, hetgeen ons niet doet denken, Ons, die niet bij machte zijn ze echt te zien. Maar welke metafysica is beter dan de hunne, Die is: niet weten waartoe ze leven Noch weten dat ze het niet weten?
'Innerlijke constitutie der dingen'... 'Innerlijke zin van het Heelal'... Dat alles is onecht, dat alles wil niets zeggen. Het is ongelooflijk dat men denken kan aan dat soort dingen, Het is als denken aan redenen en doeleinden Wanneer het eerste ochtendlicht straalt, en langs de rand der bomen Een zacht en glanzend goud de duisternis verdrijft.
Denken aan de innerlijke zin der dingen Is overtollig, zoals denken aan gezondheid Of als een glas water dragen naar het water van de bronnen.
De enige innerlijke zin der dingen Is dat ze geen enkele innerlijke zin hebben.
Ik geloof niet in God omdat ik hem nooit heb gezien. Als hij zou willen dat ik in hem geloofde, Zou hij ongetwijfeld met mij komen praten En mijn kamer binnenstappen En mij zeggen: Hier ben ik!
(Dat klinkt misschien lachwekkend in de oren Van wie, niet wetende wat kijken naar de dingen is, Ook niet begrijpt degene die erover spreekt Op de manier van spreken die het waarlijk zien der dingen leert.)
Maar als God de bloemen en de bomen is En de bergen en zon en het maanlicht, Dan geloof ik in hem, Dan geloof ik in hem op ieder uur, En mijn hele leven is één gebed en één mis, En één communie met de ogen en door de oren.
Maar als God de bomen en de bloemen is, En de bergen en het maanlicht en de zon, Waarom dan noem ik hem God? Ik noem hem bloemen en bomen en bergen en zon en maanlicht; Want als hij, opdat ik hem zou zien, Zich zon gemaakt heeft en maanlicht en bloemen en bomen en bergen, Als hij mij verschijnt zijnde bomen en bergen En maanlicht en zon en bloemen, Dan is het omdat hij wil dat ik hem ken Als bomen en bergen en bloemen en maanlicht en zon.
En daarom gehoorzaam ik hem, (Wat weet ik meer van God dan God van zichzelf?), Ik gehoorzaam hem door te leven, spontaan, Als wie de ogen openslaat en ziet, En ik noem hem maanlicht en zon en bloemen en bomen en bergen, En ik heb hem lief zonder aan hem te denken, En ik denk mij hem door te zien en te horen, En ik ga met hem op ieder uur. - Fernando Pessoa: via zijn heteroniem Alberto Caeiro vertaald door August Willemsen.
Met dit gedicht schaart Fernando Pessoa zich onder de dichters en filosofen die god hebben ingeruild voor de natuur, in de betekenis van 'al-wat-bestaat', het 'alles-ons-omringende'. Op de plaats van een imaginair godsbeeld stellen zij een tastbare werkelijkheid waarvan wij mensen onontkoombaar deel uitmaken. Als sprake is van religieuze ervaring, dan komt die voort uit een intens besef van verbondenheid met een alomvattend geheel dat je 'goddelijk' kunt noemen (of niet, als je daar allergisch voor bent). Pessoa verwijst ernaar met de opsomming 'bloemen en bomen en bergen en zon en maanlicht'. De Griekse wijsgeer Herakleitos gebruikt het begrip logos. De Chinese filosofen Lao Zi en Zhuang Zi spreken van Tao. _____________________________________________________________________________________
Gesprek met een steen
Ik klop op de deur van een steen. 'Ik ben het, doe open. Ik wil in je binnenste gaan, overal rondkijken, met jou mijn longen vullen.'
'Ga weg,' zegt de steen. Ik ben hermetisch gesloten. Zelfs aan stukken geslagen zullen we hermetisch gesloten blijven. Zelfs fijngewreven tot zand zullen we niemand binnenlaten.'
Ik klop op de deur van de steen. 'Ik ben het, doe open. Ik kom uit louter nieuwsgierigheid die alleen het leven kan bevredigen. Ik ben van plan door je paleis te wandelen en daarna nog blad en waterdruppel te bezoeken. Ik heb niet veel tijd voor al die dingen. Mijn sterfelijkheid hoort je te ontroeren.'
'Ik ben van steen,' zegt de steen, 'en moet daarom mijn ernst beslist bewaren. Ga weg vanhier. Ik heb geen lachspieren.'
Ik klop op de deur van de steen. 'Ik ben het, doe open. Ik heb gehoord dat binnen grote lege zalen zijn, onbezichtigd en vruchteloos mooi, verlaten en zonder echo van enige voetstap. Geef toe dat je er zelf niet veel van weet.'
'Ja, grote en lege zalen,' zegt de steen, 'daar is alleen geen plaats. Mooi, wellicht, maar dat gaat de smaak van jouw gebrekkige zintuigen te buiten. Je kunt me leren kennen, maar ervaren nooit. Mijn hele oppervlak keer ik jou toe, met mijn hele binnenste lig ik afgewend.'
Ik klop op de deur van de steen. 'Ik ben het, doe open. Ik zoek in jou geen toevlucht voor altijd. Ik ben niet ongelukkig. Ik ben niet dakloos. Mijn wereld is een terugkeer waard. Ik kom en ga met lege handen. En als bewijs dat ik er werkelijk ben geweest, kan ik niets anders laten zien dan woorden die niemand zal geloven.'
'Je komt er niet in,' zegt de steen. 'Je mist de zin om deel te nemen. En er is niets wat dat vervangen kan. Zelfs een tot alziendheid aangescherpte blik zal je zonder deze eigenschap niets baten. Je komt er niet in, weet niets van de zin om deel te nemen, bezit daarvan hoogstens een kiem, de verbeelding.'
Ik klop op de deur van de steen. 'Ik ben het, doe open. Ik kan niet tweeduizend eeuwen wachten voor ik in jouw huis mag komen.'
'Als je mij niet gelooft,' zegt de steen, 'vraag dan het blad, je zult hetzelfde horen. Vraag het de waterdruppel, zijn antwoord luidt net zo. Vraag het ten slotte een haar op je eigen hoofd. Een lach zwelt in me aan, een reusachtige lach, maar ik weet niet hoe ik hem moet lachen.'
Ik klop op de deur van de steen. 'Ik ben het, doe open.' 'Ik heb geen deur,' zegt de steen.
- Wislawa Szymborska (vertaling: Gerard Rasch)
_________________________________________________________________________________________ De natuur bestaat niet
Op een buitensporig duidelijke dag, Zo'n dag waarop men zin heeft veel gewerkt te hebben Om daarop juist niet te werken, Zag ik een glimp, gelijk een weg tussen de bomen, Van wat wellicht het Grote Geheim is, Dat Grote Mysterie waarvan de onechte dichters spreken. Ik zag dat er geen natuur is, Dat natuur niet bestaat, Dat er bergen zijn, valleien, vlakten, Dat er bomen zijn, bloemen en grassen, Dat er rivieren zijn en stenen Maar dat er geen geheel is waartoe dit behoort, Dat een ware en werkelijke samenhang Een ziekte van ons denken is.
De natuur is delen zonder een geheel, Dit is misschien dat zogenaamd mysterie waar ze over praten.
Dat was wat ik zonder denken of bij stilstaan Inzag dat de waarheid zijn moest, de waarheid Die iedereen uit vinden gaat zonder te vinden En die ik alleen, omdat ik niet uit vinden ging, gevonden heb.
- Fernando Pessoa: via zijn heteroniem Alberto Caeiro -
|