ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Kleurlichttherapie: blauw kleurlicht voor baby's die aan geelzucht lijden

Men kan zich afvragen of de vrees voor bilirubineencefalopathie bij gezonde pasgeborenen gegrond is. Kernicterus, in 1875 beschreven, werd voornamelijk waargenomen bij pasgeborenen die als gevolg van ernstig bloedgroepantagonisme overleden en bij wie dus sprake was van een pathologische icterus. Het risico van encefalopathie berust op een te hoge concentratie van ongeconjugeerd en niet aan albumine gebonden bilirubine in de hersenen en hangt mede af van de permeabiliteit van de bloed-hersenbarrière. Risicofactoren zijn daarom vooral: laag geboortegewicht, perinatale asfyxie, acidose, hypothermie, hypoalbuminemie, sepsis, hemolyse, hypoglykemie, hyperosmolariteit en hypertensie. Omdat boven een serumbilirubineconcentratie van 340 µmoll een verhoogde frequentie van kernicterus werd gevonden, hanteerde men in de jaren vijftig deze grens als criterium voor wisseltransfusie bij rhesus-antagonisme. De zeldzame gevallen van kernicterus die daarna bij voldragen pasgeborenen nog werden waargenomen, waren steeds terug te voeren op bijkomende complicerende factoren.

Lewis et al. verdeelden gezonde voldragen icterische pasgeborenen in een groep die met fototherapie werd behandeld wanneer de bilirubineconcentratie gestegen was tot 250 µmoll en in een groep die pas werd behandeld bij een concentratie van 320 µmoll. Fototherapie bleek de stijging en de duur van de hyperbilirubinemie te beperken, maar het verschil tussen de maximale bilirubineconcentraties bleek niet significant te zijn. De duur van een matige hyperbilirubinemie (< 340 µmoll) is waarschijnlijk niet van belang, aangezien kinderen met het Crigler-Najjar-syndroom, waarbij de bilirubineconcentratie langdurig verhoogd is, zich normaal ontwikkelen. Er bestaat derhalve op empirische gronden geen reden om bij overigens gezonde voldragen pasgeborenen te vrezen voor het ontstaan van een encefalopathie wanneer de serumbilirubineconcentratie onder de grens van 340 µmoll blijft.

Bij te vroeg geboren kinderen ligt dit anders. Zij hebben een toegenomen risico bij een serumbilirubineconcentratie boven 200 µmoll, en voor hen werden dan ook afzonderlijke richtlijnen opgesteld. Bij obductie van te vroeg geborenen kan ook bij relatief lage serumbilirubineconcentraties kernicterus worden gevonden. Zeker wanneer er bijkomende factoren zijn (acidose, hypoalbuminemie), bestaat ook bij matig verhoogde concentraties kans op hersenbeschadiging. Fototherapie blijkt vooral bij te vroeg geborenen (< 2.000 g) zeer effectief te zijn en door toepassing ervan kan in deze groep wisseltransfusie dikwijls worden vermeden. De noodzaak van wisseltransfusie bij voldragen pasgeborenen (in Nederland ongeveer 3 promille) blijkt na invoering van fototherapie echter niet te zijn afgenomen, en beperktere toepassing van fototherapie leidt niet tot een toename van het aantal wisseltransfusies. De resultaten van onze enquête laten zien dat in ons land een zeer uiteenlopend fototherapiebeleid gehanteerd wordt. Dit steunt de opvatting dat fototherapie bij voldragen pasgeborenen vaker dan nodig wordt toegepast, en dat de grenswaarden van de bilirubineconcentratie in deze groep kunnen worden aangepast. Bij te vroeg geborenen dient men voorzichtiger te zijn, maar ook ten aanzien van deze groep bestaat behoefte aan consensus met betrekking tot de te hanteren grenzen. De academische ziekenhuizen, waar zich de meeste NICU's bevinden, zijn in hoge mate bij de opleiding van (kinder)artsen betrokken en zullen daardoor het fototherapiebeleid van de toekomst bepalen. De richtlijnen die aan de studenten en (kinder)artsen worden voorgelegd, worden niet algemeen gehanteerd. Hoewel het wetenschappelijk fundament voor een eenduidige aanbeveling ontbreekt, verdient het aanbeveling tot consensus te komen.

Voor het stoppen van de fototherapie wordt aanbevolen een marge van 50 µmoll onder de grens te hanteren. Omdat na het stoppen van fototherapie dikwijls een licht ‘rebound’-fenomeen optreedt, is het af te raden de fototherapie reeds te beëindigen wanneer de serumbilirubineconcentratie nog stijgende is.

Intermitterende fototherapie werd slechts in 1 centrum toegepast. Deze methode blijkt minder effectief te zijn en wordt dus niet geadviseerd.

Pagina 5 van 6123456
Volgende pagina >
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht