ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Gösta Berling

Originele titel: Gösta Berling's Saga

Selma Lagerlöf

Gösta Berling Type: Hardcover
Uitgever: Atlas
Gewicht: 870 gram
Aantal Pagina's: 443
ISBN: 90-450-1739-3
ISBN-13: 978-90-450-1739-6
Categorie: Literair
Richtprijs: € 29,95

Korte Inhoud


Gösta Berling beschrijft het leven aan het begin van de negentiende eeuw in Värmland, de romantische streek in Zweden met rotsen en watervallen, duistere wouden en langgerekte meren. Een stoet van onvergetelijke, eigenaardige mannen en vrouwen trekt in deze roman aan ons oog voorbij met als hoofdpersoon de uit zijn ambt gezette dominee Gösta Berling, een man vol paradoxen, aan de drank verslaafd, geliefd bij alle vrouwen, sterk maar ook zwak, geestig en romantisch, vrolijk en melancholiek. Samen met elf joyeuze cavaliers - oud-beroepsofficieren uit de napoleontische oorlogen - beleeft hij de meest vrolijke, ontroerende, lachwekkende maar ook tragische geschiedenissen.

Het boek is verfilmd (Gösta Berlings saga, 1924) door Mauritz Stiller met de toen nog onbekende Greta Garbo en Riccardo Zandonai heeft er een opera (I cavalieri di Ekkebú, 1925) naar gemaakt. Ook zijn er maar liefst twee rockbands vernoemd naar dit boek.

Uittreksel


Blz. 9: De dominee

Ten slotte stond dominee toch nog op de preekstoel. De hele gemeente keek ervan op. Hij was toch nog gekomen! Ditmaal zou de dienst dus niet afgeluid worden, zoals de vorige zondag en zoveel zondagen daarvoor.

Dominee was jong, slank en rijzig, een oogverblindend knappe man. Als je hem een helm op het hoofd zou zetten, een zwaard aan zijn zij hangen en hem in een harnas zou steken, dan zou je een marmeren beeld naar hem kunnen maken en het naar een van de mooiste Atheners kunnen noemen.

Dominee had de diepe blik van een dichter en de vaste ronde kin van een veldheer; alles aan hem was mooi, fijnzinnig, vol uitdrukking, doorgloeid van genialiteit en geestelijk leven.

De mensen in de kerk voelden zich wonderlijk bedrukt toen ze hem zo zagen. Ze waren meer gewend hem onvast ter been uit een of andere kroeg te zien komen, in gezelschap van vrolijke vrienden, zoals Beerencreutz, de overste met de dichte witte snor, en de sterke kapitein Kristian Bergh.

Hij had zó verschrikkelijk gedronken, dat hij een paar weken geen dienst had kunnen leiden, en de gemeente had dan ook over hem moeten klagen, eerst bij zijn proost en later bij de bisschop en het domkapittel. En nu was de bisschop naar de parochie gekomen om dominee over zijn wangedrag te onderhouden en kerkvisitatie te verrichten. Met het gouden kruis op de borst zat hij in het koor, omringd door leraren in de theologie uit Karlstad en predikanten uit de naburige parochies.

Er was geen twijfel aan dat dominees gedrag de grens van het betamelijke had overschreden. Toentertijd, in de jaren twintig van de negentiende eeuw, zag men het gewoonlijk door de vingers als iemand eens te veel dronk. Maar deze man had wegens dronkenschap zijn ambtsplichten verzaakt, en nu zou hij dan ook zijn ambt verliezen.

Hij stond op de preekstoel en wachtte tot de gemeente het laatste vers van de psalm beëindigd had.

Terwijl hij daar stond kreeg hij de overtuiging dat hij alleen maar vijanden in de kerk had, vijanden in alle banken. Onder de dames en heren op de galerij, onder de boeren op de kerkvloer, onder de nieuwe lidmaten in het koor - vijanden, louter vijanden. Het was een vijand die het orgel trapte, een vijand die het bespeelde. Ook in de bank van de kerkvoogden: alleen maar vijanden. Allemaal haatten ze hem. Van de zuigelingen die de kerk in gedragen waren tot de koster - een stijve, stramme soldaat, die nog bij Leipzig had gevochten.

Hij had wel op zijn knieën willen vallen en hun vragen erbarmen met hem te hebben, maar het volgende ogenblik maakte dat gevoel plaats voor een doffe woede. Hij dacht eraan hoe hij was geweest toen hij een jaar geleden deze preekstoel voor het eerst had beklommen. Hij was toen een man met een smetteloze naam en nu keek hij hier neer op de man met het gouden kruis om zijn hals, die gekomen was om hem te veroordelen.

Terwijl hij het openingsgebed uitsprak steeg hem van woede de ene bloedgolf na de andere naar het hoofd.

Het was waar dat hij zich had bezat, maar wie had het recht hem daarvoor aan te klagen? Had iemand de pastorie gezien waarin hij moest wonen? Donker en somber stond het dennenbos tot vlak voor zijn vensters. Het vocht droop tussen de zware zolderbalken door en langs de beschimmelde wanden. Had hij soms geen brandewijn nodig om de moed erin te houden wanneer regen of sneeuw door de gebarsten ruiten naar binnen joeg, wanneer de verwaarloosde akker niet genoeg brood opbracht om de honger op een afstand te houden?

Hij vond dat hij precies zo'n dominee was geweest als ze verdienden. Ze dronken immers allemaal. Waarom zou alleen hij het zich ontzeggen? Een man die zijn vrouw had begraven, dronk zich bij het begrafenismaal een stuk in de kraag; de vader die zijn kind had laten dopen, hield na afloop een drinkgelag. Het kerkvolk dronk als het van de kerk naar huis ging, zodat de meesten beschonken thuiskwamen. Een zatlap van een dominee was voor hen nog altijd goed genoeg.

Op dienstreizen, wanneer hij in zijn dunne mantel mijlenver had moeten rijden over bevroren meren, waar alle koude winden bij elkaar leken te komen, of wanneer hij op die meren in een bootje heen en weer gesmeten was, in de storm en de stortregens, of wanneer hij tijdens een sneeuwstorm uit zijn slee had moeten stappen en voor zijn paard door sneeuwwallen zo hoog als een huis een pad had moeten banen, of wanneer hij door een bosmoeras had moeten waden - op zulke dienstreizen had hij de brandewijn leren waarderen.

De dagen van dit jaar hadden zich moeizaam en somber voortgesleept. Boer en heer waren met al hun gedachten aan het stof van de aarde gebonden geweest, maar 's avonds had de geest zijn boeien afgeworpen, door brandewijn bevrijd.

Je kreeg inspiratie, je hart werd verwarmd, je leven kreeg weer glans, liederen klonken op, rozen geurden.

De gelagkamer werd dan voor hem een subtropische bloementuin. Druiven en olijven hingen boven zijn hoofd, marmeren zuilen blonken tussen donker loof, wijzen en dichters wandelden tussen palmen en platanen.

Nee - hij, de dominee die daar op de preekstoel stond, wist dat in dit deel van het land het leven niet te harden was. Al zijn toehoorders wisten dat ook, en nu wilden ze hem toch veroordelen.

Ze wilden hem de toga van zijn lijf rukken omdat hij beschonken in hun godshuis verschenen was. Dachten al die mensen dan werkelijk dat ze nog een andere god dan de brandewijn hadden?

Hij had het openingsgebed nu gedaan en boog zich om het Onzevader te bidden.

Tijdens het gebed heerste er een ademloze stilte in de kerk. Maar plotseling greep de predikant met beide handen de banden die zijn toga bij elkaar hielden stevig vast. Hij kreeg het gevoel alsof de hele gemeente, met de bisschop voorop, de preekstoel op sloop om hem de toga van zijn schouders te trekken. Hij lag geknield en draaide zijn hoofd niet om, maar hij voelde hoe ze aan hem trokken.

Recensie

door Tsenne Kikke
In 1891 verscheen deze eerste en zo beroemd geworden roman van de Zweedse schrijfster Selma Lagerlof (1858-1940), vertaald in meer dan 40 talen en herhaaldelijk verfilmd, onder andere met Greta Garbo, wier foto op de omslag prijkt van deze heruitgave van de moderne Nederlandse vertaling van Greta Baars-Jelgersma.

Het romantische relaas speelt zich af omstreeks 1820 in een Zweedse plattelandsgemeenschap rond de 'Majoorse', de wegens drankmisbruik afgedankte dominee Gosta Berling en de zes 'cavaliers' op het Landgoed van de Majoorse, waar ze tal van avonturen beleven, vrolijke en tragische. De lyrische stijl van deze onvolprezen verhalen komt in de vertaling goed tot zijn recht. Een boek voor allen die nog kunnen genieten van poëtische natuurbeschrijvingen en sublieme vertelkunst.

Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht