ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

De kathedralenbouwers

Originele titel: Le temps des cathédrales

Georges Duby

De kathedralenbouwers Type: Paperback
Uitgever: Uitgeverij Contact
Gewicht: 435 gram
Aantal Pagina's: 359
ISBN: 90-254-3565-3
ISBN-13: 978-90-254-3565-3
Categorie: Oude Beschavingen
Richtprijs: € 17,5

Korte Inhoud


In 'De kathedralenbouwers' beziet de beroemde mediëvist Georges Duby de ontwikkelingen in de middeleeuwse kunst in relatie tot de veranderde mentaliteit van de middeleeuwer. Duby voert zijn lezers langs Romaanse kloosters uit de tijd dat monniken het middelpunt van het culturele en geestelijke leven vormden, via de majestueuze kathedralen uit de gotiek, naar de profane veertiende-eeuwse paleizen.

'De kathedralenbouwers', geschreven in een prachtige beeldende stijl, is een rijk cultuurhistorisch portret van een tijdperk en een indringend essay over de complexe relatie tussen kunst en maatschappij.

Uittreksel


Blz. 11: Heel weinig mensen - verlaten streken die zich onafzienbaar ver naar het westen, het noorden en het oosten uitstrekken, tot ze uiteindelijk alles overdekken - woest land, moerassen, wilde rivieren en heidevlakten, bossen, weidegronden en wouden, hier en daar verwoest door bosbranden en de vluchtige inzaaiingen van houtbranders - hier en daar een open plek, een gewonnen maar toch nog maar half getemd stuk land; ondiepe, armzalige voren, getrokken in de weerspannige grond door houten werktuigen, voortgezeuld door magere ossen; en ook binnen die voedselproducerende ruimte grote lege plekken, velden die een, twee, drie, soms tien jaar braak blijven liggen opdat ze tijdens die rustperiode op natuurlijke wijze hun vruchtbaarheid herkrijgen - hutten van steen, klei of takken, bijeen klittend in kleine gehuchten, omgeven door doornenhagen en een gordel van tuinen - soms, omringd door een beschermende palissade, de woning van een dorpshoofd, een houten loods, graanschuren, slavenverblijven en, terzijde, de keukens - af en toe een stedelijke nederzetting die, doortrokken van de landelijke natuur, niet meer is dan het gebleekte skelet van een Romeinse stad, ruïnevelden waar de ploeg zorgvuldig omheen getrokken wordt, een zo goed mogelijk herstelde omheining, stenen bouwwerken die nog uit het Romeinse Rijk dateren, omgebouwd tot kerken of versterkingen; vlak daarnaast enkele tientallen hutten waar wijnbouwers, wevers en smeden wonen, ambachtslieden die in dienst van het garnizoen en de plaatselijke bisschop sieraden en wapens vervaardigen; en ten slotte twee of drie joodse families die tegen rente kleine sommen geld lenen - karresporen, lange rijen lastdragers die herendienst verrichten, kleine konvooien van scheepjes en vlotten op alle waterwegen: zo ziet in het jaar 1000 de westerse wereld eruit. Ruw en landelijk in vergelijking met Byzantium, met Cordoba, zeer arm en zeer behoeftig. Een woeste wereld. Een wereld die voortdurend door honger wordt bedreigd.

Ze is zeer dun bevolkt, maar toch is haar bevolking altijd nog te talrijk. Met bijna blote handen vecht zij tegen een onwillige natuur aan wier wetten zij onderworpen is, tegen een onvruchtbare, want onvoldoende bewerkte grond. Geen enkele boer verwacht op elke graankorrel die hij zaait meer dan drie korrels te oogsten, als het jaar niet al te slecht is, en daarvan kan hij tot Pasen brood eten. Daarna moet hij genoegen nemen met kruiden, wortels, datgene wat hij in de bossen en aan de rivieroevers te eten vindt. Het zware werk van de zomer moet gedaan worden op een lege maag en wegkwijnend van vermoeidheid wacht de boerenbevolking op de oogst. En wanneer het weer - zoals meestal - niet meezit, is het graan nog eerder op en moeten de bisschoppen de verboden opheffen, de rituele orde doorbreken en toestaan dat er in de vasten vlees gegeten wordt. Soms, wanneer overvloedige regens de aarde hebben doorweekt en het werken in de herfst onogelijk hebben gemaakt, wanneer stormen de regentijd hebben verstoord, maakt het gewone gebrek plaats voor werkelijke hongersnood, die haar dodelijke tol eist. Alle kroniekschrijvers van die tijd hebben dergelijke perioden van voedselschaarste beschreven, en niet zonder welbehagen. 'De mensen zaten elkaar achterna om elkaar onderling te verslinden en velen sneden hun gelijken de keel af om zich te voeden met mensenvlees, zoals de wolven.'

Was het overdreven toen ze spraken over opgestapelde lijken in massagraven, uitgehongerde benden die grond aten en soms zelfs de doden opgroeven? Al deze schrijvers waren mannen van de kerk. En wanneer ze zo nauwkeurig verslag deden van deze ellende of de voortdurende ziekten die het kwetsbare volk langzaam decimeerden of plotseling toesloegen in massale sterfte, deden zij dat omdat dergelijke rampen voor hen zowel de armzaligheid van de mens als het overwicht van God tot uitdrukking brachten. Het hele jaar door naar believen te kunnen eten was een exorbitante luxe, het voorrecht van een handjevol edelen, priesters en monniken. Alle anderen waren slaven van de honger die zij ervoeren als een wezenlijk onderdeel van het menselijk bestaan. In hun ogen lag het lijden in de natuur van de mens besloten. De mens is naakt, beroofd van alles, uitgeleverd aan dood, kwaad en verschrikkingen. Want de mens is een zondaar. Sinds de val van Adam wordt hij door de honger gekweld en niemand is daar vrij van, evenmin als van de erfzonde. Deze wereld leefde in angst, allereerst voor haar eigen zwakheden.

Toch was er al sinds enige tijd een onmerkbare beweging gaande waarin deze geplaagde mensheid haar volledige behoeftigheid enigszins te boven begon te komen. In de elfde eeuw werkten de volksstammen van West-Europa zich langzaam uit het barbarendom omhoog. Ze bevrijdden zich van de honger en deden, de een na de ander, hun intrede in de geschiedenis en een gestadige vooruitgang. Voor dat ontwaken, die jeugdigheid, was een duidelijke oorzaak aan te wijzen, die het meest opvallende privilege van dit gebied zou blijven en de voorwaarde van de blijvende opgaande lijn ervan: vanaf dat moment viel dit deel van de wereld niet langer ten prooi aan invasies. Eeuwenlang was het Westen onophoudelijk overspoeld door een vernietigende en verwoestende volksverhuizing die de orde ontwrichtte en het leven ontwortelde. De Karolingische veroveringen hadden op het vasteland van Europa voor enige tijd een zekere vrede en discipline gebracht; maar Karel de Grote was nog maar nauwelijks gestorven of de ongrijpbare bendes kwamen weer van alle kanten opzetten, vanuit Scandinavië, de steppen van het Oosten en de door de Islam veroverde eilanden van de Middellandse Zee, om zich op de Latijnse christenheid te storten en deze uit te plunderen. De eerste kiemen van wat wij nu de Romaanse kunst noemen beginnen zich af te tekenen op het moment waarop dergelijke strooptochten tot het verleden behoren, de Noormannen zijn uitgeraasd en zich gaan vestigen, de koning van Hongarije zich bekeert en de graaf van Arles de Saraceense piraten uit hun bolwerken verjaagt, van waaruit ze de Alpenpassen beheersten en kort daarvoor nog de abt van Cluny hadden gegijzeld. Na 980 ziet men geen geplunderde abdijen of doodsbenauwde troepen monniken meer, vluchtend over de wegen met hun relikwieën en hun kloosterschat. Wanneer er in het vervolg aan de horizon van het woud rook opstijgt is die van ontginningen en niet langer van plunderingen afkomstig.

In de duisternis van de tiende eeuw kwam er, lijkt het, vanuit de grote kloosterdomeinen een aarzelende vooruitgang in landbouwtechnieken op gang, die ongehinderd kon doorzetten. Dank zij deze ontwikkeling kreeg de boerenbevolking zeer langzaamaan de beschikking over doeltreffender gereedschap, betere ploegen, betere spannen, ijzeren ploegscharen die de aarde konden omwoelen en beter bemesten en waarmee de zware grond kon worden bewerkt die tot dan toe braak was blijven liggen. De permanent bebouwde velden konden worden uitgebreid, het kreupelhout teruggedrongen, de open plekken vergroot en vermeerderd; de vruchtbaarheid van de landbouw nam toe en de schoven van de oogst werden zwaarder. Deze agrarische bloei heeft in de historische documenten geen directe sporen achtergelaten, maar is aan talloze aanwijzingen af te lezen; op haar berust heel de culturele vooruitgang van de elfde eeuw. De hongersnood van 1033 die door de cluniacenser monnik Raoul Glaber in zijn Historiae wordt beschreven was in feite een van de laatste.

Precies in die periode verloren de periodiek toeslaande voedseltekorten aan kracht en frequentie. De velden, die in een onmerkbaar tempo beter werden toegerust, boden plaats aan meer mensen die minder kwetsbaar waren voor epidemieën. Midden in de ellende van het jaar l000 schuilt de spanning van een jeugdige aandrang die de opkomst van Europa drie eeuwen lang blijft bezielen. Zoals bisschop Thietmar van Merseburg in zijn kroniek schrijft: 'Toen het duizendste jaar na de geboorte van onze Verlosser Christus uit de onbevlekte Maagd was aangebroken, straalde er een lichtende ochtend over de wereld.'

Maar in werkelijkheid daagde deze morgen maar voor een handvol mensen. De anderen bleven nog lange tijd in duisternis, ellende en angst gedompeld. Of de boeren nu de status van vrijen hadden of gevangen zaten in de nog altijd bestaande kluisters van de slavernij, ze bleven volkomen berooid, ongetwijfeld minder uitgehongerd, maar nog steeds volledig uitgeput, zonder enige hoop ooit hun krotten te kunnen verlaten en in hun situatie verbetering te brengen, zelfs wanneer ze stuiver voor stuiver wat geld bij elkaar wisten te leggen om na tien, twintig jaar van ontbering een lapje grond te kunnen kopen.

Recensie

door Tsenne Kikke
Een wederuitgave van een bijzonder boeiende historische duiding, en waarbij we op een zeer vlotte en interessante wijze een verhaal krijgen over het leven zoals het was, menselijk en maatschappelijk in de periode van de Middeleeuwen, een periode dat we vaak als een sombere en dode periode aanzien, maar wel degelijk veel meer was dan dat, en waarbij op de meest diverse domeinen tekenend was voor het verdere verloop van de geschiedenis. Een portret van deze maatschappij, waar we als meest prominente getuige natuurlijk de bouwkunsten kunnen waarnemen, de kathedralen, maar die enkel maar een symbool zijn voor vele andere kathedralen, in de figuurlijke zin dan wel, en die hier op een opmerkelijke wijze worden geduid, en waarbij we toch ook wel een duidelijker beeld aangereikt krijgen van het belang van deze periode in de geschiedenis van de mensheid in het algemeen en van de Europese maatschappelijke geschiedenis in het bijzonder.

Het boek is vlot geschreven en leest als een roman. Het geeft een beeld van deze periode weer, waardoor je nooit meer op dezelfde wijze zult kijken naar de middeleeuwen. Op een zeer heldere wijze krijg je de rijkdom van een periode in de kunst en de bouwkunst, zoals je het nog nooit te lezen kreeg. Een terechte duiding van een onderschatte periode en een culturele portrettering waar het recht op heeft.

Koop dit boek bij


Bestellen
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht