ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Drie vertellingen

Originele titel: Trois contes

Gustave Flaubert

Drie vertellingen Type: Paperback
Uitgever:
Gewicht: 340 gram
Aantal Pagina's: 154
ISBN: 90-2041-658-8
ISBN-13: 978-90-2041-658-9
Categorie: Literair
Richtprijs: € 15

Korte Inhoud


‘Drie vertellingen’ van Gustave Flaubert wordt beschouwd als het hoogtepunt van Flaubert's vertelkunst en werd bij verschijning in 1877 door critici erkend als een meesterwerk. ‘Een eenvoudig hart’, ‘De legende van de heilige Julianus de gastvrije’ en ‘Herodias’ getuigen stuk voor stuk van de intense verwondering waarmee de schrijver aan het eind van zijn leven nog steeds naar de medemens kijkt. Dat is misschien het mooist zichtbaar in ‘Een eenvoudig hart’, al was het maar om de papegaai van de hoofdpersoon Félicité, een eenvoudige, plichtsbewuste dienstmeid aan wie het leven voorbijtrekt zonder dat er grote dingen gebeuren.

 - "Gustave Flaubert (1821-1880) wordt door zijn grote zorg voor stijl alom gezien als een van de allergrootste schrijvers die Frankrijk heeft voortgebracht. Naast Madame Bovary uit 1857 schreef hij de eveneens klassiek geworden romans 'De leerschool der liefde', 'Salammbô' en 'Bouvard en Pécuchet'.

Hij was de zoon van de chirurg Achille Cléophas en zijn vrouw Anne Justines. Hoewel Flaubert  op school weinig uitvoerde, hield hij zich al vanaf zijn elfde bezig met literatuur. Hij verliet Rouen in 1840 om in Parijs rechten te gaan studeren.

Omdat hij van het buitenleven hield en het in Parijs niet kon aarden, reisde hij tegen het eind van het jaar 1840 af naar de Pyreneeën en Corsica. Na zijn terugkeer in Parijs deed hij niets anders dan zijn tijd verspillen aan sombere dromen. In 1846 besloot hij in Croisset, een gehucht vlakbij Rouen, een huis te bouwen voor zijn moeder, die alleen was achtergebleven in Rouen, nadat zijn vader en zijn zus Caroline waren overleden. Het was voor hem ook een reden om Parijs te kunnen verlaten en zijn rechtenstudie op te geven. Het huis in Croisset bleef zijn woonplaats voor de rest van zijn leven.

Uittreksel


Een eenvoudig hart

Een halve eeuw lang benijdden de dames van Pont-l’Évéque mevrouw Aubain om haar dienstbode Félicité.

Voor honderd frank per jaar deed zij het huishouden, kookte, naaide, waste, streek; zij kon een paard tomen, hoenders mesten, boter karnen, en bleef trouw aan haar meesteres - die toch geen aangenaam persoon was.

Deze was getrouwd met een mooie jongen zonder geld, die begin 1809 stierf en haar achterliet met twee kleine kinderen en veel schulden. Daarop verkocht zij haar onroerende goederen, op de hoeven van Toucques en Geffosses na, die hooguit vijfduizend frank per jaar opbrachten, verliet haar huis in Saint-Melaine en betrok een minder kostbaar pand achter de markthallen, dat van oudsher had toebehoord aan haar familie.

Dit huis met leistenen dak bevond zich tussen een straatweg en een steeg die naar het riviertje liep. Binnen lagen de vloeren op ongelijke hoogte, zodat je er makkelijk struikelde. Een nauwe vestibule scheidde de keuken van de woonkamer, waar mevrouw Aubain de hele dag in een rieten fauteuil bij het kruisraam zat. Tegen de witgeverfde lambrizering stonden acht mahoniehouten stoelen naast elkaar. Op een oude piano, waarboven een barometer hing, waren mappen en dozen hoog opgestapeld: Twee met gobelin beklede bergères stonden aan weerszijden van een geelmarmeren schoorsteen in Louis xv-stijl. De pendule in het midden stelde een tempel van Vesta voor; en omdat de vloer lager dan de tuin lag, rook heel het vertrek een beetje muf.

Vooraan op de eerste verdieping bevond zich de kamer van 'mevrouw', die heel groot was, met flets bloemetjesbehang en het portret van 'mijnheer' in zwierige kledij. Hieraan grensde een kleinere kamer, met twee kinderbedden zonder matras. Daarna kwam de salon, die altijd was afgesloten en vol stond met meubelen die met een laken waren afgedekt. Vervolgens leidde een gang naar een studeervertrek; boeken en paperassen vulden de vakken van een boekenkast die met zijn drie delen een breed, zwarthouten bureau insloot. De twee zijpanelen gingen schuil onder pentekeningen, gouaches met landschapjes, gravures van Audran, herinneringen aan betere tijden, aan de weelde die niet meer bestond. Door een dakraampje op de tweede verdieping viel licht in de kamer van Félicité, die uitzag op de weiden.

Zij stond op voor dag en dauw om de mis niet te verzuimen, en zonder onderbreking werkte zij door tot de avond viel; na het eten, als de vaat gedaan en de deur vergrendeld was, dekte zij met as het houtvuur af, en met haar rozenkrans in de hand sliep zij in voor de schouw. Bij het afdingen was niemand zo vasthoudend als Félicité. Zij was zo proper dat haar blank geschuurde pannen de andere dienstboden tot wanhoop brachten. Zuinig van aard at zij langzaam, en met haar vinger veegde zij op de tafel de kruimels bijeen van haar brood - een speciaal voor haar gebakken brood van twaalf pond, waar zij twintig dagen mee deed.

Het hele jaar door droeg zij een op haar rug vastgespelde sitsen halsdoek, een muts die haar haren bedekte, grijze kousen, een rode onderrok, en over haar jakje een schort met schouderbanden, als een verpleegster in het ziekenhuis.

Zij had een mager gezicht en een schelle stem. Toen zij vijfentwintig was, gaf men haar veertig jaar. Na haar vijftigste scheen zij niet ouder meer te worden; en zwijgzaam van aard, met rechte rug en afgemeten gebaren, leek zij net een ledenpop die zich automatisch voortbewoog.

De legende van de heilige Julianus de gastvrije

De vader en moeder van Julianus woonden op een kasteel in de bossen, tegen de helling van een heuvel. De spitsen van de vier hoektorens waren bedekt met loden schubben en de voet van de muren rustte op rotsblokken die steil afliepen tot de bodem van de slotgracht.

Het plaveisel op de binnenplaats was zo schoon als een kerkvloer. Lange spuiers in de vorm van draken met de muil omlaag spuwden het regenwater naar de put; en op alle verdiepingen stonden in de vensterbanken beschilderde aarden potten met bloeiende basilicum of heliotroop.

Binnen een tweede omheining van palen lag eerst een boomgaard, daarna een perk waarin bloemen tot monogrammen waren geschikt, een prieel met wingerdloof om in de schaduw te zitten, en een maliebaan waar de pages konden spelen. Aan de andere kant bevonden zich de kennel, de stallen, de bakkerij, de wijnpers en de schuren. Daaromheen strekte zich een grazige weide uit, die op zijn beurt weer omsloten werd door een zware doornhaag.

Er heerste al zo lang vrede dat de valpoort niet meer werd neergelaten; de grachten stonden vol water; zwaluwen nestelden in de schietgaten; en zodra de zon te fel werd, trok de boogschutter, die de hele dag rondliep over de middenwal, zich terug in het wachthuisje en viel als een monnik in slaap.

Binnen glansde overal het ijzerbeslag; in de kamers hingen wandtapijten tegen de kou; en het linnen puilde uit de kasten, de vaten wijn lagen opgestapeld in de kelders, en de eikenhouten kisten kraakten onder het gewicht van de zakken met zilver.

In de wapenzaal waren tussen banieren en roofdierenkoppen wapens te vinden uit alle tijden en alle landen, van de slingers der Amalekieten en de werpspiezen der Garamanten tot de ponjaards der Saracenen en de maliënkolders der Normandiërs.

Aan het grote braadspit in de keuken kon een heel rund worden geroosterd; de kapel was zo rijkversierd als het bidvertrek van een koning. In een afgelegen gedeelte was zelfs een Romeins bad; maar daar maakte de goede kasteelheer nooit gebruik van, omdat hij dat heidens vond.

Hij liep altijd in een vossenpels door zijn huis, hij sprak recht over zijn vazallen en beslechtte burenruzies. 's Winters keek hij naar de neerdwarrelende sneeuwvlokken of hij liet zich verhalen voorlezen. Zodra de mooie tijd begon, reed hij op zijn muildier langs de paadjes door het groenende koren, praatte met de boeren en gaf hun goede raad. Na een leven vol avontuur had hij een jonkvrouw van hoge afkomst tot bruid genomen.

Zij was heel blank, ietwat trots en ernstig. De punten van haar hoge muts raakten bijna de latei van de deuren; de sleep van haar lakens kleed hing wel drie passen achter haar af. In haar huis heerste orde als in een kloostergemeenschap; elke ochtend verdeelde zij het werk onder haar dienaressen, hield toezicht op de inmaak van de vruchten en het mengen van de zalven, spon aan het spinrokken of borduurde altaarkleden. Op haar dringende beden schonk God haar een zoon.

Toen werd er een groot feest gevierd en men richtte een banket aan dat drie dagen en vier nachten duurde, bij toortslicht en harpspel, op loof dat in dikke lagen was gestrooid; men at er de zeldzaamste suikers en hoenders zo vet als schapen; ter vermaak van de gasten kroop een dwerg uit een pastei; en omdat de menigte voortdurend toenam, waren er niet genoeg wijnbekers, zodat er gedronken werd uit de jachthoorns en de helmen.

De kraamvrouw zelf nam niet deel aan deze festiviteiten. Zij rustte uit en bleef in bed. Op een avond werd ze wakker, en in een manestraal die door het raam naar binnen viel, zag zij iets als een schim bewegen. Het was een grijsaard in een ruige pij, met een rozenkrans aan zijn gordel en een bedelzak over zijn schouder: precies een kluizenaar. Hij kwam naar het hoofdeinde van haar bed, en zonder dat zijn lippen vaneen gingen zei hij tegen haar: 'Verheug u, moeder! Uw zoon zal een heilige worden!'

Zij schreeuwde het haast uit; maar hij zweefde zachtjes langs de manestraal omhoog en verdween. Op het festijn schalden de gezangen luider. Zij hoorde engelenkoren; haar hoofd zonk terug in het kussen, waarboven in een met karbonkels bezette schrijn de reliek van een martelaar hing.

De volgende dag verklaarden alle bedienden desgevraagd dat zij geen kluizenaar hadden gezien. Of zij het nu had gedroomd of niet, het was stellig een boodschap uit de hemel geweest.

Herodias

De citadel van Machaerus verhief zich ten oosten van de Dode Zee, boven op een kegelvormige basaltrots. Rondom lagen vier diepe dalen, een links, een rechts, een aan de voor- en een aan de achterkant. Aan de voet van het bolwerk stonden huizen, opeengedrongen binnen een ringwal die meegolfde met de oneffenheden van het terrein. Een door de rotsen zigzaggende weg verbond de stad met de burcht, waarvan de gekanteelde, honderdtwintig el hoge muren tal van uitsprongen hadden, met her en der torens, als sieraden in een stenen kroon boven de afgrond.

Binnen de veste lag een paleis met sierlijke galerijen en met een dakterras dat werd omsloten door een sycomorenhouten balustrade met palen waarover een velarium kon worden gespannen.

Op een ochtend vóór zonsopgang kwam Herodes Antipas, de viervorst, over de balustrade leunen, en zag uit.

Vlak onder hem begon hij de kammen te onderscheiden van het gebergte, dat met zijn massa nog tot diep in de afgrond was gehuld in het duister. Nevels trokken op, scheurden open, en de omtrekken van de Dode Zee doemden op. Vanachter Machaerus oprijzend, verspreidde de zon een rode gloed. Weldra kleurde deze het oeverzand, de heuvels, de woestijn en, verder weg, alle bergen van Judea met hun grillige, grijze hellingen. In het midden tekende Engedi zich af als een zwarte streep. Op de achtergrond bolde Hebron tot een koepel; Esquol had granaatbomen, Sorek wijngaarden, Karmel sesamvelden; en de toren Antonia met zijn gigantische kubus domineerde heel Jeruzalem. De viervorst wendde zijn blik naar rechts om te kijken naar het palmbos van Jericho; en hij dacht aan de andere steden in zijn Galilea: Kafarnaüm, Endor, Nazareth, Tiberias, waar hij misschien nooit meer zou komen. De Jordaan stroomde door de dorre vlakte, die verblindend wit was als een wade van sneeuw. Het meer leek nu één grote lazuursteen; en aan de zuidpunt ervan, in de richting van Jemen, onderscheidde Antipas wat hij gevreesd had daar te zien: bruine, verspreid opgestelde tenten. Mannen met lansen liepen tussen de paarden door, en uitdovende vuren schitterden als vonken vlak langs de grond.

Dit was het leger van de koning der Arabieren, wiens dochter hij had verstoten om met Herodias te huwen, de vrouw van een broer van hem, die in Italië leefde en geen aanspraak maakte op de troon.

Antipas wachtte op de hulptroepen van de Romeinen, maar omdat Vitellius, de landvoogd van Syrië, maar niet kwam opdagen, werd hij door onrust gekweld.

Door toedoen van Agrippa was hij stellig in ongenade gevallen bij de keizer; Philippus, zijn derde broer, vorst van Batanea, bewapende zich in het geheim. De Joden hadden genoeg van zijn afgoderij, de anderen van zijn heerschappij; hij aarzelde dan ook tussen twee mogelijkheden: ofwel de Arabieren milder stemmen, ofwel een verbond met de Parthen sluiten; en onder het voorwendsel dat hij zijn verjaardag wilde vieren, had hij voor vandaag de aanvoerders van zijn troepen, zijn rentmeesters en de notabelen van Galilea genood op een groot festijn.

Met een scherpe blik spiedde hij de wegen af. Ze waren verlaten. Arenden vlogen boven zijn hoofd; langs de verschansing sliepen de soldaten leunend tegen de muren; alles was doodstil in het kasteel.

Plotseling deed een verre stem die afkomstig scheen uit de diepten van de aarde de viervorst verbleken. Hij boog zich voorover om te luisteren; het geluid was alweer verdwenen. Dan klonk het opnieuw; hij klapte in zijn handen en riep: `Mannaëi! Mannaëi!'

Er trad een man tevoorschijn, naakt tot aan zijn middel, zoals de masseurs in de baden. Hij was heel groot, oud, broodmager; en op zijn dij hing een hartsvanger in een bronzen schede. Omdat hij zijn haar had opgestoken met een kam leek zijn voorhoofd des te hoger. Zijn ogen zagen mat van de slaap, maar zijn tanden blonken; zijn tenen rustten lichtjes op de plavuizen, hij had een lichaam zo lenig als een aap, maar zijn gezicht was onbewogen als dat van een mummie.

`Waar is hij?' vroeg de viervorst.

Mannaëi wees met zijn duim naar iets achter hen en antwoordde: 'Daar! Nog steeds!'

`Ik dacht dat ik hem hoorde!'

Recensie

door Tsenne Kikke

Gustave Flaubert, vooral bekend om zijn Madame Bovary uit 1857, wist hoe hij met het geschreven woord moest omspringen. Maar in ‘Drie vertellingen’ gebruikte hij wel een totaal andere schrijfstijl waarin vragen over twijfel, liefde, eenzaamheid, en religieuze ervaring domineren.

'Een eenvoudig hart' (ook gepubliceerd als 'Een eenvoudige ziel'), vertelt het verhaal van Félicité, een ongeschoolde dienstmeid die haar katholieke geloof behoudt; dit, ondanks een leven van verlatenheid en verlies. De ene na de andere persoon die ze liefhad, sterft of verlaat haar. Een vroege mannelijke minnaar gaat ervandoor met een andere vrouw, een neef die ze als een zoon beschouwde sterft, de dochter van de bourgeois weduwe, Madame Aubain, die ze dient, sterft, daarna de weduwe zelf. Laat in haar leven sterft zelfs haar papegaai, die ze soms verwarde met de Heilige Geest. Door dit alles blijft de vrouw een toegewijd katholiek. De vertelling draait omheen macht in relaties, menselijke sentimenten, en het verlangen en de behoefte om lief te hebben en bemind te worden.

De legende van de Hospitaalridder Saint-Julien, geïnspireerd op een glas-in-loodraam in de kathedraal van Rouen, beschrijft het lot van een sadistische jager die voorbestemd is zijn eigen ouders te vermoorden. De mengeling van geloof en wreedheid die in dit verhaal overheerst, is ook te vinden in Herodias, een herbewerking van het verhaal van Salome en Johannes de Doper.

In ‘De legende van de heilige Julianus de gastvrije’ maak je kennis van een prins die geniet van het doden van dieren. Als hij heerser wordt, geniet hij van het doden van mensen. Maar, net als in een Griekse tragedie, krijgt hij te horen dat hij zijn eigen ouders zal doden. Hij vlucht en stopt met moorden, maar hij kan niet aan zijn lot ontsnappen. Hij keert zich af van het doden en richt ziekenhuizen op voor de behoeftigen. Het is een interessant verhaal, een fabel eigenlijk, over het leven in de Middeleeuwen.

Het derde verhaal handelt over Herodias. Zij leefde rond de tijd van Christus en was de moeder van Salomé. Volgens Marcus 6:14-29 hield Herodes Antipas op zekere dag een feest, waar Herodias' dochter Salomé zo verleidelijk danste dat Antipas haar beloofde haar al wat zij vroeg te zullen geven. Salomé vroeg aan haar moeder wat ze zou vragen en Herodias vroeg het hoofd van Johannes de Doper. Direct daarop werd Johannes onthoofd.

Weet daarbij, dat volgens het Nieuwe Testament Johannes de Doper in het openbaar zijn afkeuring uitsprak over het huwelijk van Herodes Antipas en Herodias. Voor Herodes Antipas was dit reden Johannes gevangen te nemen, en Herodias haatte Johannes vanwege die terechtwijzing.

Koop dit boek bij


Bestellen
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht