ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Depressie is geen ziekte

Bob Vansant

Depressie is geen ziekte Type: Paperback
Uitgever:
Gewicht: 380 gram
Aantal Pagina's: 224
ISBN: 90-0221-969-5
ISBN-13: 978-90-0221-969-6
Categorie: Stress, Burn-out & Vermoeidheid
Richtprijs: € 18,95

Korte Inhoud


Volgens onderzoek zijn in Europa momenteel 17 mensen op 100 depressief. Omgerekend naar Belgi geeft dat 1,5 miljoen depressieven! De Wereldgezondheidsorganisatie voorspelt dat dit aantal nog zal toenemen. Bob Vansant legt op een kritische manier de maatschappelijke wortels van het fenomeen bloot. Overstress leidt immers automatisch tot depressie. De auteur bepleit een maatschappelijke aanpak in plaats van de farmaceutische en biologische psychiatrie, die ons wil doen geloven dat er voor al onze problemen een pil bestaat. Bob Vansant toont ook aan dat moeders ontzettend belangrijk zijn in het voorkomen van latere depressies. Hij bepleit dan ook een herwaardering van de moederrol in onze samenleving. Het boek doet tevens concrete suggesties zowel aan depressieven als aan hun omgeving, hulpverleners en politici. De auteur brengt ook diverse getuigenissen, waaronder die van zijn eigen depressie. Het boek maakt ons duidelijk dat mensen in depressie niet gestoord zijn maar wel verstoord.
Bob Vansant (1954) studeerde godsdienstwetenschappen aan de Katholieke Universiteit Leuven (1972) en ging zich later specialiseren in de thematiek van depressie vanuit de humanistische holistische visie in de psychologie.

Sinds 2000 werkt hij vooral in Griekenland, op het eiland Lesbos, waar hij Sapphohuis vzw oprichtte. Dit is een huis met 9 studio's, waar mensen met depressie en zelfmoordgedachten een vluchtheuvel vinden. Ook andere organisaties en trainers kunnen er terecht met groepen en cursussen.

Uittreksel


Blz. 17: Hoofdstuk 1: Een stukje geschiedenis... over depressie

Mijn eigen geschiedenis

Mensen vragen mij weleens waarom ik al ruim vijfentwintig twintig jaar met depressieven werk. Terecht wordt dan opgemerkt dat het niet altijd 'vrolijk' werk is, en dat het ook dikwijls 'slepend' en traag vooruitgaat. Recent vroeg een cliënte die, zonder veel resultaat, met allerlei hulpverleners in contact was geweest: 'Wie zegt me dat jij wel te vertrouwen bent? Wie zegt me dat je wel echt in mij geïnteresseerd bent? Wie zegt me dat jij wel weet waarover het gaat?' Eerlijk gezegd zou ik deze vragen tegenwoordig ook stellen, als ik in therapie zou gaan! Ik kan haar uiteraard niet overtuigen om vertrouwen of geloof te stellen in mijn goede bedoelingen, mijn achtergronden en mijn bezorgdheid. Ik realiseerde me echter wel dat iedere cliënt recht heeft op informatie over de geschiedenis, achtergrond en visie van zijn therapeut of psychiater.

Per slot van rekening vraagt een hulpverlener het vertrouwen van zijn cliënt. Dat is een van de belangrijkste bouwstenen voor een geslaagde therapie. Nochtans hebben depressieve mensen geen vertrouwen meer, niet in anderen, niet in zichzelf. Als therapeut moet je het dan ook winnen of verdienen; het komt er niet zomaar! Ik vertelde haar toen (beknopt) het verhaal van mijn eigen ervaring met depressie(s).

Mijn grootouders langs vaderszijde woonden in een klein werkmanshuisje buiten het centrum van mijn geboorteplaats Geel. Grootvader was sinds zijn veertigste gepensioneerd. Als mijnwerker had hij stoflongen opgelopen. Grootmoeder was altijd ziek en bedlegerig. Er kwam weinig bezoek bij hen over de vloer, maar als kind vond ik het er toch heel gezellig. In de achterplaats stond een grote Leuvense stoof met een warmwaterketel en een zetel voor de weinige keren dat moemoe uit haar bed kwam. En verder stonden er een kleine tafel met twee stoelen. En de kast. De kast die altijd vol stond met potjes, pilletjes, flesjes en zalfjes.

In de achterplaats - en eigenlijk in het hele huis - hing steeds een doordringende geur van medicijnen. De enige bezoekers die ik er tijdens mijn jeugd af en toe tegenkwam waren de mensen van 'ziekenzorg', mijnheer pastoor en... de dokter. Die laatste mocht je wel een 'vaste bezoeker' noemen, want die kwam wel drie keer in de week.

Als kind ging ik op woensdagmiddag en ook op zaterdag bij hen op bezoek. Eigenlijk was er niet zoveel om mee te spelen, maar toch was het boeiend om te rommelen in de stal van mijn grootvader, die alles bewaarde wat hij tegenkwam. Hij leek alles te kunnen gebruiken wat andere mensen wegdeden. Hier heb ik ook mijn eerste sigaret gerookt uit een pakje dat vava in de gracht had gevonden. Ik herinner me nog dat de sigaret niet meer wit was aan de buitenkant, maar bruin van het grachtwater waarin ze wellicht weken had gelegen. Misschien lagen die sigaretten daar ook al maanden te drogen.

Moemoe en vava waren de eerste mensen in de buurt die een televisie hadden, en dat maakte de woensdagmiddagen er nog prettiger op, want dan waren nonkel Bob en tante Ria op televisie. Met dik besmeerde boterhammen en een glas Ovomaltine beleefden we daar zalige uren, ondanks de 'ziekte' van moemoe. Ik wist niet wat haar precies mankeerde, maar het was gezellig, veilig en warm in dat kleine 'peperkoekenhuisje'.

Overnachten bij hen was een hele belevenis! Er was een kleine kelderkamer die uitgaf op de achterplaats, en waar een - voor kindernormen - reusachtig bed stond met loodzware dekens, om toch maar geen kou te hebben. 's Avonds mocht ik dan lang opblijven en naar Bonanza kijken. Na het warme glas Ovomaltine zette vava een gietijzeren strijkijzer op de Leuvense stoof. Wanneer het goed warm was wond hij er een stuk oud laken rond en een groot stuk elastiek. Het ingewikkelde strijkijzer werd aan het voeteneinde (of in het midden) van het grote bed gelegd, en onder de loodzware dekens voelde ik me veilig en geborgen.

's Morgens waren er steevast gekookte eitjes met dik besmeerde boterhammen die eerst een kruisteken meekregen. De verse eitjes werden in een zelfgemaakt netje gedaan en enkele minuten in de waterketel op de stoof gehangen. Het aroma van zelfgemaakte koffie oversteeg de geur van medicijnen en vervulde mij van een huiselijk geluk. 'Toen was geluk heel gewoon!' Of... toch ook weer niet.

Hoewel ik een zalige tijd beleefde tussen die mensen, speelde er zich in dat kleine huisje een menselijk drama af! Ik heb mijn grootmoeder niet anders gekend dan 'ziek' - tot op de dag dat ze stierf in het bejaardentehuis. Ik ben er pas na mijn kindertijd achter gekomen dat zij dertig jaar lang depressief is geweest. Het is allemaal begonnen toen ze nog een jonge vrouw was. Dertig jaar lang heb ik dokters zien komen en gaan, en kon ik als kind niet begrijpen dat mijn moemoe toch maar niet genas, ondanks al die 'goede medische zorgen' en die potjes en pilletjes. Die 'ziekte' moest dan toch wel erg hardnekkig zijn! Dertig jaar lang heb ik ook meegeleden met haar klachten die verschoven van haar hoofd naar haar maag, en van haar maag naar haar benen, en van haar benen naar haar armen... Mijn meelijden hielp echter niet!

Dertig jaar lang ging moemoe dood op het moment dat wij op vakantie zouden vertrekken. We kregen dan nog wat geld mee met de boodschap dat dat echt het laatste zou zijn wat ze ons nog kon geven. We zouden haar niet levend terugzien. Ze zou immers al dood en begraven zijn als we terugkwamen. Dertig jaar lang ging moemoe een keer per jaar 'in observatie' naar de kliniek, en doorstond ze daar gedurende twee weken de helse pijnen van 'onderzoeken', experimenten en proeven die de medische wereld zo 'broodnodig' vond. Het enige pluspunt was dat ze in die twee weken nog wel eens bezoek ontving van verre familieleden. Als je in het ziekenhuis ligt is het erger gesteld dan thuis, weet je. Misschien was dat voor haar 'op vakantie gaan'. Niet naar Spanje of Frankrijk, maar naar kamer 206.

Dertig jaar lang heb ik gezien hoe mijn grootvader voor haar zorgde, en ondanks zijn eigen invaliditeit dagelijks door weer en wind reed om bij de apotheker een potje medicijnen te halen om bij de 'verzameling' in de kast te zetten. Honderdduizenden franken hebben mijn grootouders betaald aan artsen en apothekers om 'beter te worden'... en toch is het nooit gelukt!

Dertig jaar lang heb ik gezien hoe mijn vader gebukt ging onder de 'ziekte' van zijn moeder, en vaak niet toekwam aan een leven zonder zorgen en pijn, tot zijn eigen vrouw twintig jaar geleden eveneens depressief werd en het hele verhaal zich herhaalde, inclusief de potjes en de pilletjes, de dagelijkse bezoeken van de dokter, de opnames in ziekenhuizen!

Vijfenveertig jaar lang heb ik geleefd met en tussen depressieve familieleden. Ofwel word je dan zelf depressief, ofwel maak je er je beroep van en schrijf je er boeken over. Ik heb mijn keuze gemaakt.

Ik ben ervan overtuigd dat mijn grootmoeder, mijn moeder, en vele anderen geholpen hadden kunnen worden, als zij - zoals mijn cliënte terecht opmerkte - een hulpverlener waren tegengekomen die ze hadden kunnen vertrouwen. Iemand die echt in hun geïnteresseerd was geweest, en die duidelijk had begrepen waar het bij een depressie precies om gaat.

In een tijd waarin de biologische psychiatrie op een arrogante wijze hoogtij viert, en er via allerlei moderne marketingtrucs zoveel mogelijk 'potjes en pilletjes' aan de man (of vooral de vrouw) worden gebracht, zijn er nog maar weinig hulpverleners die de trage en moeizame weg van een depressie met hun patiënten willen afleggen. Onze no-nonsensementaliteit wordt gekenmerkt door het geloof in snelle 'instantoplossingen', waarbij depressies niet worden gezien als een moment van stilstand, bezinning, bestaansonzekerheid, existentiële crisis en waardeonderzoek.

'Opzij, opzij, opzij, we hebben zo'n haast, zo'n ongelooflijke haast' is ons motto geworden. Stilstaan en bezinnen (tot je zinnen of gevoelens komen) is voor de ouden van dagen in hun serviceflat of bejaardentehuis. Als we daar dan zijn aanbeland en we ons met het verleden, onze pijnen, onze herinneringen kunnen bezighouden, krijgen we algauw het label 'dement' opgeplakt. Daar zijn dan uiteraard ook weer pillen voor te krijgen.

Er staan op dit ogenblik heel wat keukenkasten vol met potjes, pilletjes en zalfjes. We kunnen haast spreken van een 'depressie-epidemie'. En als we onze problemen inderdaad allemaal biologisch kunnen verhelpen, stel ik voor om Prozac aan het leidingwater toe te voegen, net zoals er chloor en andere chemische stoffen aan worden toegevoegd! Het zou ons in ieder geval heel wat besparen op de ziekteverzekering.

Samen met enkele eminente (ervarings)deskundigen, zoals Thomas Szas, Jan Foudraine, mijn grootmoeder en mijn moeder, geloof ik niet in de medische benadering van depressie, schizofrenie en zoveel andere 'ziektes' die men ons opdringt en probeert te verkopen. Ik schreef dat al in 1984 in Wacht niet tot het donker wordt. Ik ben, nu nog meer dan toen, overtuigd van deze stelling: tegen de stroom in!

Een ander stukje (persoonlijke) geschiedenis

Door de manier waarop er met de problemen van mijn grootmoeder en moeder is omgegaan, groeide er verontwaardiging en razernij in mij. Ik was nog te klein en te onervaren om hen te kunnen opvangen, hoe goed ik ook mijn best heb gedaan. Als men geliefde personen van je wegneemt, verdooft, afsnijdt van de realiteit, waardoor je hen ook verliest (zie afscheidsfasen E. Kübler-Ross in Wacht niet tot het donker wordt) dan word je daar (in de fase van de verwerking) opstandig van! Ik kan dus van mezelf zeggen dat ik opstandig ben en blijf omdat men mensen op deze manier behandelt. Het woord behandeling roept bij mij meteen woedeagressie op en verwijst naar de afhankelijkheid die ik jarenlang heb gezien en ervaren bij mijn familieleden.

Recensie

door Tsenne Kikke
De auteur studeerde in de jaren zestig politicologie en godsdienstwetenschappen en werd in de jaren zeventig actief in de antipsychiatriebeweging. In 1984 verscheen zijn boek 'Wacht niet tot het donker wordt'. Het huidige boek ontloopt het vorige niet erg. Het stokpaardje van de schrijver is een kritische visie op de (Belgische) maatschappij in het algemeen en de psychiatrie in het bijzonder. Het begrip depressie dat Vansant hanteert, is zeer ruim. Hij benoemt ieder die niet tevreden is met zijn bestaan als depressief en komt zo tot zeventien procent depressieven in de maatschappij. De oorzaken zijn de maatschappij, stress, de ondergewaardeerde rol van de moeder en de medicalisering.

Ook in zijn persoonlijke depressies lijkt de schrijver de problemen te externaliseren en is er weinig van introspectie te merken. Uiteraard is een psychotherapeutische benadering, ook vanuit de Humanistische Psychologie, nog steeds zeer waardevol en wordt terecht overal in de psychiatrie gebruikt.

Dit boek is echter voornamelijk polariserend en past meer binnen een maatschappijkritische boodschap dan dat mensen met een depressie er veel positiefs in kunnen vinden. Afgezien van een nieuw voorwoord en epiloog is deze druk gelijk aan de vorige.
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht