ProfielWie ben ikMijn interessesMijn poëzieBerichtenVriendenBeheer

Het eerste hoofdstuk van het Scheppingsverhaal

Genesis is het eerste boek van de Hebreeuwse Bijbel. Hieronder vind je het eerste deel ervan...
door Tsenne Kikke - maandag 1 februari 2021 5:21

Duizenden filosofen, theosofen en schriftgeleerden hebben zich over de eeuwen heen blindgestaard op het scheppingsverhaal en de symboliek ervan aanzien als een onoverwinnelijke struikelblok. Niet ten onrechte.

Het scheppingsverhaal is een waar mysterie, boordevol verborgen mystieke symboliek. 'Verborgen', omdat de mens met de ogen die hij bezit niet kan 'zien'. Wat is 'zien' tenslotte?...

De ogen zien niet, maar laten de fotonen - waaruit de beelden, die we van de buitenwereld vormen – binnen, en voeren ze - via zenuwdraden - naar de hersenen, waar de beelden wordt geconstrueerd. Anders gezegd: noch de ogen, noch de hersenen kunnen ‘zien’. Toch niet in de betekenis die mensen eraan geven. We moeten dus voortgaan op al hetgeen het brein ons wil vertellen...

Eigenlijk zijn alle geïnspireerde boeken, waaronder de Bijbel, niet voor leken bedoeld: enkel en alleen voor personen die aan hun innerlijke 'zijn' wensen te werken. Neem de leerstellingen van Jezus, of die van Boeddha, bijvoorbeeld. Welke gewone mens kan naar hun voorschriften leven?...

Maar dat sluit niet uit dat er misschien uitzonderingen op de regel bestaan. Zo zijn wij via deze website al meer dan 15 jaar lang op zoek naar die éne mens die aan Zelfkennis wil gaan doen... :-) Enig idee hoeveel mensen in die periode toevallig via Google op onze website zijn gesukkeld? Ik weet het ook niet, maar het zijn er wel honderdduizenden - hoogstwaarschijnlijker: méér dan 1 miljoen. Ik ben aan het afdwalen...

Hieronder tref je eerst de Hebreeuwse tekst van Hoofdstuk 1 aan, vervolgens de vertaling van Dr. Reisel (uitgegeven op initiatief van de stichting voor Hebreeuwse Taal- en Letterkunde en Judaica te Rotterdam), daarnaast de vertaling van de Katholieke Bijbelstichting Boxtel - Willibrord vertaling. De vierde kolom ontbreekt - want, de commentaren aangaande het gehele Scheppingsverhaal werden in de rubriek Eclecticus ondergebracht.

Anders gezegd: met al hetgeen hieronder afgedrukt staat, kan je voor jezelf de symboliek in jouw eigen taal trachten te vertalen. Indien je daarin (ooit) geïnteresseerd bent, natuurlijk. En, indien je denkt het allemaal begrepen te hebben, is het tweede hoofdstuk nog veel onbegrijpelijker.

(1) beRESJIET SARA' ELOHIEM ET haSJAMAJIM weET haARETS.
(2) wehaARETS HAJetah TOHOE WAVOHOE weCHSJEKH 'AL PeNEJ teHOM WEROEACH ELOHIEM meRA¬CHEFet 'AL PeNEJ haMAJIM.
(3) wajóMER ELOHIEM - jeHIE OR! - wajeHlE OR.
(4) wajaR ELOHIEM - ET haOR - KIE TOV - wajavDEL ELOHIEM - BEJN haOR oevEJN haCHOSJEKH.
(5) wajiQRA' ELOHIEM laOR "JOM" - welaCHOSJEKH QARA' LAJLAH - wajeHlE 'EREV - wajeHlE VOQER - JOM ECHAD.
(6) wajOMER ELOHIEM - "jeHIE RAQIEA - beTOKH haMAJIM - wieHIE mavDIEL - BEJN MAJIM LAMAJIM".
(7) wajá'AS ELOHIEM - ET ha= RAQIEA - wajaVDEL - BEJN ha - MAJIM ASJER miTACHAT laRAQIEA
-  oeVEJN haMAJIM ASJER mê'AL laRAQIEA - wajeHlE KHEN.
(8) wajiQRA' ELOHIEM laRAQIEA ':"SJAMAJIM" - wajeHlE 'EREV - wajeHlE VOQER - JOM SJENIE.
(9)  waJOMER ELOHIEM :-"jiQA= WOE haMAJIM miTACHAT haSJAMA= JIM - EL MAQOM ECHAD - wetéRA 'EH - haJABBASJAH" - wajeHlE KHEN.
(10) WajiQRA' ELOHIEM - laJA= BBASJAH: - "ERETS" - oeleMIQ= WEH haMAJIM - QARA': - "JAM= Miem". - wajaR' ELOHIEM - KIE TOV.
(11) wajOMER ELOHIEM: -"taD= SJE haARETS DESJE' - 'ESEV -maZRIEA' ZERA' - 'ETS PeRIE - 'OSEH PeRIE - leMIENO - ASJER ... VO - ZAR'O - 'AL haARETS" - wajeHlE KHEN
(12) wato(w)TSE haARETS DESJE -   'ESEV - maZRIEA' ZERA' - leMIENéhoe - we'ETS - 'OSEH PeRIE - ASJER VO - ZAR'O -  leMIENéhoe - wajar' ELOHIEM -  KIE TOV.
(13) wajeHlE 'EREV - wajeHlE VOQER - JOM SJeLIESJIE.

(14) WAJOMER ELOHIEM: "jeHIE MeOROT - biRQIEA' haSJAMAJIM - lehaVDIEL - BEJN haJOM OE= VEJN haLAJLAH - weHAJOE - leOTOT - oeleMO'ADiem - oei= eJAMiem weSJANiem.
(15) "weHAJOE liM 'GROT - biRQIEA haSJAMAJIM - leha'= IER - 'AL haARETS"- wajeHlE KHEN:
(16) wajá'AS ELOHIEM - ET SJeNEJ haMeOROT hagHeDOLiem: - ET haMAOR hagHADOL leMEM= SJELET haJOM - weET haMAOR haQATON leMEMSJELET haLAJ= LAH - weET haKOKHAviem.
(17/18) waji(N)TEN OTam ELOHIEM - biRQIEA'haSJAMA= JIM - leha'IER'AL haARETS - weliMSJOL baJOM oevaLAJLAH - oelehaVDIEL - BEJN haOR OEV= EJN haCHOSJEKH - wajaR' ELO= HIEM mg TOV.
(19) wajeHlE 'EREV - wajeHlE VOQER - JOM ReVIE'IE.
(20) waJOMER ELOHIEM: -"ji= SJReTSOE haMAJIM - SJERETS NEFESJ CHAJjah - we'OF je'= OFEF - 'AL haARETS - 'AL Pe= NEJ ReQIEA haSJAMAJIM."
(21) wajiVRA' ELOHIEM - ET haTANNIENiem haGHeDOLiem ¬weET KOL NEFESJ haCHAJjah ha= ROMEset - ASJER SJAReTSoe ha= MAJIM - leMIENéhem - weET KOL 'OF KANAF - leMIENéhoe - wa= jaR' ELOHIEM - KIE TOV.
(22) wajeVAREKH OTAM ELOHIEM - lEMOR: -. "PeROE - OEReVOE - oeMIL'oe ET haMAJIM baJAMMiem - weha'OF jiREV baARETS."
(23) wajeHlE 'EREV - wajeHlE VOQER; - JOM CHAMIESJIE.
(24) waJOMER ELOHIEM:-"to(w)= TSE ha'ARETS - NEFESJ CHAJjah -    leMIENá - beHEMAH - waREMES - weCHAJTO ERETS - leMIENá -" wajeHlE KHEN.
(25) wajá'AS ELOHIEM - ET CHAJJAT haARETS - leMIENá  - weET haBeHEMAH leMIENá - we= ET KOL REMES haADAMAH - le= MIENéhoe; - wajaR' ELOHIEM - KIE TOV.

(26) waJOMER ELOHIEM: - na' ASEH - ADAM - beTSALMènoe - kiDMOETènoe - wejiRDOE - VID= GHAT haJAM - oeve'OF haSJAMA= JIM -oevaBeHEMAH - oeveKHOL haARETS - oeveKHOL haREMES - haROMES'AL haARETS."
(27) wajiVRA' ELOHIEM ET ha= ADAM - beTSALMO - beTSELEM ELOHIEM - BARA' OTO; - ZAIMAR
- oeNeQEVAH - BARA'OTam.
(28) wajeVAREKH OTam ELOHIEM - wajOMER LAHEM ELOHIEM - Pe= ROE - OEReVOE - oeMIL'oe ET haARETS - weKHIVSJoeha - oeRe= DOE - biDGHAT HAJAM - oeve'OF haSJAMAJIM - oeveKHOL CHAJJAH - haROMESet - 'AL haARETS.
(29) waJOMER ELOHIEM: - "HIN= NEH - NATA(N)tie LAKHEM - ET KOL 'ESEV - ZOREA' ZERA' - ASJER - 'AL PeNEJ KHOL haARETS
weET KOL ha'ETS - ASJER BO FeRIE 'ETS - ZOREA' ZARA' -LAKHEM JIHJEH - leOKHLAH.
(30) oeleKHOL CHAJJAT haARETS - oeleKHOL 'OF haSJAMAJIM - oeleKHOL ROMES 'AL haARETS -ASJER BO NEFESJ CHAJjah - ET KOL JEREQ 'ESEV - leoKHLAH "; - wajeHlE KHEN.
(31) wajaR' ELOHIEM - ET KOL ASJER 'ASAH - weHINNEH - TOV MeOD; - wajeHlE 'EREV - waje= HIE VOQER - JOM haSJIESJIE.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(1) 1n een begintoestand had God geschapen, de hemelruimte en de aarde.
(2) Die aarde is geweest ontzettend chaotisch, ook was er duisternis - boven - het oppervlak van een watermassa; maar adem van God (was) zwevend boven het watervlak.
(3) En God uitte zich - :"Er zij licht!" - en er was licht.
(4) Toen bevond God - het licht dat (het) goed (was) -; en God bakende af - tussen het licht en (tussen) de duisternis.
(5) En God noemde het licht "dag" - terwijl Hij de duisternis "nacht" had genoemd; en (het) werd avond - één dag (was voorbij).
(6) Vervolgens uitte God zich "Er zij een uitspansel - te midden van de watermassa's - en het zij afbakenend - tussen water (op aarde) en water (boven de aarde)".
(7) Toen maakte God - het uitspansel - en Hij bakende af - tussen het water dat (was) beneden het uitspansel - en (tussen) het water dat boven het uitspansel (was) en het bleef zo.
(8) En God noemde het uitspansel - "hemel" - en (het) werd avond - vervolgens werd (het) morgen -; een tweede dag (was voorbij).
(9) Hierna uitte God zich: -"Verzameld worden het water onder de hemel - naar één plaats - opdat zichtbaar worde - het droge" - en het was zo.
(10) Daarna noemde God - het droge "land" - en de waterverzameling heeft Hij genoemd: - "zeeën" - En God bevond - dat (het) goed was.
(11) Vervolgens uitte God zich: - "De aarde brenge plant(en) voort - gewas(sen) - zaad vormend - vruchtgeboomte - fruit leverend - (elk) naar zijn soort - waarin zijn zaad (is) - op de aarde " - en het geschiedde zo.
(12) Toen bracht de aarde plant (en) voort - gewas - voortbrengend zaad - (elk) naar zijn soort - en geboomte - fruit leverend - waarin - zijn zaad - (elk) naar zijn soort - en God bevond - dat (het) goed (was).
(13) En (het) werd avond - vervolgens werd (het) morgen -;  een derde dag (was voorbij).

(14) Toen uitte God zich: "Laten er lichtbronnen zijn - aan het hemelgewelf - om onderscheid kenbaar te maken - tussen de dag(en) en (tussen) de nacht(en) - en zij zullen zijn - tot tekens - en tot tijdsbepalingèn - (en) tot (aanduiding van) etmalen en jaren.
(15) "Zij zullen (vooral) tot lichtbronnen zijn - aan het hemelgewelf - om licht te geven - op de aarde" - en het was zo:
(16) God maakte - de twee grote lichtbronnen: - de grotere lichtbron voor de heerschappij des daags - (en) de kleinere lichtbron voor de hegemonie des nachts - en de sterren.
(17/18) God deed hen fungeren - aan het hemelgewelf - om licht te geven op aarde - en om overdag of des nachts te heersen - en om af te bakenen - tussen het licht en (tussen) de duisternis - en God bevond dat (het) goed (was).
(19) En (het) werd avond - vervolgens werd (het) morgen - een vierde dag (was voorbij).
(20) God uitte zich: - "Laat het water wemelen - (van) een menigte levend(e) wezen(s) - en laat er gevogelte vliegen - boven de aarde - langs het hemelgewelf."
(21) Toen schiep God - de grote zeegedrochten - en allerlei bewegelijke levende wezens - waarvan het water wemelt - naar hun soorten - en elk gevleugeld vliegend wezen - naar zijn soort; - en God bevond - dat (het) goed (was).
(22) God zegende hen - door te zeggen: - "Weest vruchtbaar - en vermeerdert - en vult het water in de zeeën - en het gevogelte vermeerdere op aarde."
(23) En (het) werd avond - vervolgens werd (het) morgen; - een vijfde dag (was voorbij).
(24) God uitte zich: - "De aarde brenge voort - levend(e) wezen(s) - (elk) naar zijn soort - vee - en kruipend gedierte - en wildgedierte op aarde - (elk) naar zijn soort" -    en het geschiedde zo.
(25) Toen maakte God - het wildgedierte van de aarde - naar zijn soort(en) - en het vee naar zijn soort(en) - en al het kruipend gedierte van de aarde; - en God bevond - dat (het) goed (was).

(26) God uitte zich: - "Wij zullen maken - een mens(heid) - naar ons beeld - in overeenstemming met ons - en zij zullen heersen - over de vis(sen) der zee - en over het gevogelte van de hemel - en over het vee - en over de gehele aarde - en over al het kruipend gedierte dat op de aarde kruipt".
(27) Toen schiep God de (oer)mens - naar Zijn beeld - naar het Goddelijk beeld - heeft Hij hem geschapen - mannelijk - en vrouwelijk - heeft Hij hen geschapen.
(28) God zegende hen - en God zei tot hen - "Weest vruchtbaar en vermeerdert - en vult de aarde - en bedwingt haar - en heerst - over de vis(sen) van de zee - en over het gevogelte van de hemel - en over al het (overige) levende - dat wemelt - op de aarde."
(29) Toen zei God: - "Zie - Ik heb jullie gegeven - al het gewas - voortbrengend zaad - dat - op het gehele aardoppervlak (is) -; en al het geboomte - waaraan fruit is - zaad voortbrengend - zal voor jullie zijn - om te eten.
(30) En voor al het wildgedierte der aarde - en voor al het gevogelte van de hemel - en voor alles (wat) kruipt op de aarde - waarin levensdrang is - (heb Ik) al het groene gewas (gegeven) - om te eten
- en (het) was aldus (van kracht).
(31) God overzag - al wat Hij gemaakt had - en zie - (het was) zeer goed; - en (het) werd avond - vervolgens werd (het) morgen - de zesde dag (was voorbij).

 

 

 

(1) In het begin schiep God de hemel en de aarde.
(2) De aarde was woest en leeg; duisternis lag over de diepte, en de Geest van God zweefde over de wateren.
(3) Toen sprak God: " Er moet licht zijn!" En er was licht.
(4) En God zag dat het licht goed was. God scheidde het licht van de duisternis;
(5) het licht noemde God dag, en de duisternis noemde Hij nacht. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de eerste dag.
(6) God sprak: " Er moet een uitspansel zijn tussen de wateren, een afscheiding, tussen het ene water en het andere".
(7) En God maakte het uitspansel; Hij scheidde het water onder het uitspansel van het water erboven. Zo gebeurde het.
(8) Het uitspansel noemde God hemel. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de tweede dag.
(9) God sprak: "Het water onder de hemel moet naar één plaats samenvloeien, zodat het droge zichtbaar wordt". Zo gebeurde het.
(10) Het droge noemde God land , en het samengevloeide water noemde Hij zee. En God zag dat het goed was.
(11) God sprak: "Het land moet zich tooien met jong groen gras, zaadvormend gewas en vruchtbomen die ieder naar zijn soort hun vruchten dragen, met zaad erin". Zo gebeurde het.
(12) En uit het land schoot jong groen op, gras, zaadvormend gewas, in allerlei soorten, en bomen die ieder naar zijn soort hun vruchten droegen, met zaad erin. En God zag dat het goed was.
(13) Het werd avond en het werd ochtend; dat was de derde dag.

(14) God sprak: "Er moeten lichten zijn aan het hemelgewelf, die de dag van de nacht zullen scheidden; zij moeten als tekens dienen, zowel voor de feesten als voor de dagen en de jaren.
(15) en tevens als lampen aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten". Zo gebeurde het.
(16) God maakte de twee grote lampen, de grootste om over de dag te heersen, de kleinste om te heersen over de nacht, en Hij maakte ook de sterren.
(17/18) God gaf ze een plaats aan het hemelgewelf om de aarde te verlichten, om te heersen over de dag en over de nacht, en om het. licht en de duisternis uiteen te houden. En God zag dat het goed was.
(19) Het werd avond en het werd ochtend; dat was de vierde dag.
(20) God sprak: "Het water moet wemelen van dieren, en boven het land moeten de vogels vliegen langs het hemelgewelf."
(21) Toen schiep God de grote gedrochten van de zee en al de krioelende dieren, waar het water van wemelt, soort na soort. En God zag dat het goed was.
(22) God zegende ze en Hij sprak: "Wees vruchtbaar en word talrijk; gij moet het water van de zee bevolken, en de vogels moeten talrijk worden op het land."
(23) Het werd avond en het ochtend; dat was de vijfde dag.
(24) God sprak: "Het land moet levende wezens voortbrengen van allerlei soort: tamme dieren, kruipende dieren en wilde beesten van allerlei soort." Zo gebeurde het.
(25) God maakte de wilde beesten, soort na soort, de tamme dieren soort na soort, en alles wat over de grond kruipt, soort na soort.

(26) God sprak: "Nu gaan Wij de mens maken, als beeld van Ons, op Ons gelijkend; hij zal heersen over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, over de tamme dieren, over alle wilde beesten en over al het gedierte dat over de grond kruipt."
(27) En God schiep de mens als Zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.
(28) God zegende hen, en God sprak tot hen: " Wees vruchtbaar en word talrijk; bevolk de aarde en onderwerp haar; heers over de vissen van de zee, over de vogels van de lucht, en over al het gedierte dat over de grond kruipt."
(29) En God sprak: "Hierbij geef Ik alle zaadvormende gewassen op de hele aardbodem aan u, en alle bomen met zaaddragende vruchten; zij zullen u tot voedsel dienen.
(30) Maar aan alle wilde beesten, aan alle vogels van de lucht, en aan alles wat over de grond kruipt, aan al wat dierlijk leven heeft, geef Ik al het groene gewas als voedsel. Zo gebeurde het.
(31) God bezag alles wat Hij gemaakt had, en Hij zag dat het heel goed was. Het werd avond en het werd ochtend; dat was de zesde dag.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Commentaar


Wees de eerste om te reageren!

Reageer


Opgelet: momenteel ben je niet ingelogd. Om onder jouw eigen naam te posten kun je hier inloggen.

Mijn naam:
Mijn e-mail adres:
Mijn commentaar:
Verificatie:
Typ de code hierboven in:


School voor ontwikkeling van De Innerlijke Mens


Adverteer op Spiritualia
Adverteren
Zoek&Vind
Meer
Spiritualia
Contact
Copyright © 2008-2024 Spiritualia. Alle rechten voorbehouden. | Privacy Statement | Gedragscode | Algemene Voorwaarden | Auteursrecht